Rice: 'Bestrijding al-Qaeda had hoogste prioriteit'
8 apr 04
De bestrijding van al-Qaeda had van meet af aan de hoogste prioriteit in het veiligheidsbeleid van de
regering-Bush. Dat verklaarde de Nationale Veiligheidsadviseur Condoleezza Rice donderdag onder ede voor de
commissie die de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 onderzoekt. Volgens Rice beschikten
de veiligheidsdiensten over onvoldoende concrete informatie om deze aanslagen te voorkomen.
Het verhoor van Rice werd rechtstreeks uitgezonden door de grote Amerikaanse televisiestations. Zij is een
van de belangrijkste strategen achter het Amerikaanse veiligheidsbeleid, dat president Bush tot belangrijke
steunpilaar van zijn campagne voor de presidentsverkiezingen in november heeft gemaakt.
Rice zei in haar openingsverklaring voorafgaande aan het verhoor dat president George W. Bush de dreiging van
moslimfundamentalisten wel degelijk serieus nam. Eerder zei Richard Clarke, een voormalige adviseur van het
Witte Huis inzake terrorisme, voor de commissie dat de regering geobsedeerd was door de aanpak van de Iraakse
dictator Saddam Hoessein, en al-Qaeda over het hoofd zag.
Volgens Rice probeerde de Amerikaanse regering ook voor 11 september 2001 om de positie van het
terreurnetwerk van Osama bin Laden te ondermijnen. Daarbij werden de pijlen echter eerder gericht op staten
die ervan werden verdacht al-Qaeda te steunen, dan op het netwerk zelf. "De terroristen waren in oorlog met
ons, maar wij waren nog niet in oorlog met hen'', aldus Rice.
Landen als Pakistan en Saoedi-Arabië, die het Talibanregime in Afghanistan en al-Qaeda steunden, werden
onder zware druk gezet deze steun in te trekken. Dat lukte echter slechts ten dele, aldus Rice. Een
grootscheepse aanval op de Taliban en al-Qaeda in Afghanistan was volgens de veiligheidsadviseur pas mogelijk
na 11 september 2001. Eerder had een dergelijk operatie nooit de benodigde goedkeuring van buurland Pakistan
gekregen, betoogde zij.
Rice erkende ook dat de Amerikaanse regering er voor de aanslagen in New York en Washington, waardoor bijna
drieduizend mensen de dood vonden, vanuit ging dat al-Qaeda vooral een bedreiging vormde voor Amerikaanse
belangen in het buitenland, met name het Midden-Oosten en Afrika. De inspanningen van de veiligheidsdiensten
richtten zich dan ook voornamelijk op die dreiging.
Dat terroristen uiteindelijk toe konden slaan op Amerikaanse bodem was volgens Rice niet te voorkomen op
grond van de destijds beschikbare inlichtingen. Zij wijt dat onder meer aan de gebrekkige samenwerking tussen
de inlichtingendienst CIA en de federale politie (FBI).
In de weken voorafgaande aan de aanslagen vingen de inlichtingendiensten wel signalen op die erop wezen dat
er iets groots stond te gebeuren, maar deze aanwijzingen waren volgens Rice veelal "frustrerend vaag''. Ze
bevatten geen enkele indicatie over het tijdstip, de plaats en de manier waarop terroristen van plan waren de
VS te treffen.
Dat president Bush na de aanslagen op 11 september 2001 direct opdracht gaf de mogelijkheid van Iraakse
betrokkenheid te onderzoeken, noemde Rice een logische stap, gezien de vijandigheid tussen Bagdad en
Washington. Dat Bush zijn personeel ertoe aanzette de feiten te verdraaien om de schuld in de schoenen van
Irak te schuiven, zoals Richard Clarke eerder suggereerde, sprak Rice met klem tegen.
Volgende week gaat de onderzoekscommissie verder met haar verhoren. Op dinsdag 13 april moeten onder meer
minister van Justitie John Ashcroft, zijn voorganger Janet Reno en de voormalige FBI-directeur Louis Freeh
voor de commissie verschijnen. Een dag later komen de huidige directeuren van de CIA en de FBI, George Tenet
en Robert Mueller aan bod.
(Bron: ANP)