Rapport 11/9 neemt veiligheidsapparaat VS op de korrel
19 jul 04
De onafhankelijke commissie die de aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 heeft onderzocht,
presenteert naar verwachting donderdag haar eindrapport. Het is volgens commissieleden een zeer kritisch
document geworden, waarin vooral de inlichtingendiensten, maar ook de Amerikaanse regering en het Congres er
stevig van langs krijgen.
Enkele aanbevelingen uit het ruim 500 pagina's dikke rapport lekten het afgelopen weekeinde al uit in de
Amerikaanse media. Zo pleit de commissie onder meer voor de aanstelling van een minister die alle
inlichtingendiensten moet gaan aansturen en controleren. Ook de manier waarop het Congres toezicht houdt op
de diensten, moet op de schop.
De onderzoekscommissie, bestaande uit vijf Republikeinen en vijf Democraten, werd in november 2002 in het
leven geroepen, ondanks aanvankelijk verzet hiertegen vanuit het Witte Huis. Doel was een volledig beeld te
schetsen van de gebeurtenissen op die fatale dinsdag in september 2001, en van de rol van de
inlichtingendiensten in de maanden ervoor.
Bij de aanslagen met gekaapte vliegtuigen op het Wereldhandelscentrum in New York en het gebouw van het
ministerie van Defensie in Washington kwamen in totaal bijna 3000 mensen om het leven. De terreurdaden
vormden de aanzet tot een wereldwijde oorlog tegen het terrorisme, met de Amerikaanse militaire campagnes in
Afghanistan en Irak als voornaamste wapenfeiten.
De commissie, onder leiding van oud-gouverneur Thomas Kean, heeft meer dan duizend betrokkenen gehoord, onder
wie president Bush zelf en zijn gehele veiligheidsteam. Miljoenen documenten zijn doorgespit. De werkwijze
van, en samenwerking tussen alle overheidsdiensten die zich bezighouden met de nationale veiligheid, zijn
onder de loep genomen.
De uitkomst kan een belangrijk stempel drukken op de presidentsverkiezingen die in november worden gehouden.
President Bush heeft de nationale veiligheid tot speerpunt van zijn campagne gemaakt. Een zeer kritisch
rapport kan zijn Democratische rivaal John Kerry voorzien van de nodige munitie om hem daarop hard aan te
pakken.
De zeventien tussenrapportages die al naar buiten kwamen, geven al een aardige indicatie van wat de
regering-Bush te wachten staat. Ze bevatten zware kritiek op vrijwel het gehele Amerikaanse
overheidsapparaat.
Vooral de inlichtingendiensten, die de aanslagen niet zagen aankomen, moeten het ontgelden. De federale
recherchedienst FBI en de inlichtingendienst CIA wisselden onderling nauwelijks informatie uit en reageerden
te laks op aanwijzingen dat het islamitische terroristennetwerk al-Qaeda een grote operatie aan het plannen
was.
De veiligheidsdiensten gingen er tot 11 september 2001 vanuit dat al-Qaeda, net als in het verleden,
Amerikaanse belangen in het buitenland aan wilde vallen. Met een aanval in de VS hielden zij nauwelijks
rekening, hoewel de commissie diverse documenten onder ogen heeft gekregen waaruit blijkt dat de diensten in
de zomer van 2001 signalen opvingen die in die richting wezen.
Opzienbarend was de getuigenis van Richard Clarke, die jarenlang de veiligheidsadviseur van het Witte Huis
inzake terrorisme was. Volgens Clarke beschouwde de Amerikaanse regering het terrorisme voor de aanslagen van
11 september weliswaar als belangrijk, maar zeker niet als urgent.
De nadruk binnen het veiligheidsbeleid van de regering-Bush lag volgens Clarke veel meer op de dreiging van
schurkenstaten. Bush leek bovendien geobsedeerd te zijn door zijn wens voorgoed af te rekenen met het regime
van Saddam Hoessein in Irak, aldus Clarke, die zijn visie eerder dit jaar ook uiteenzette in een boek.
Bush' naaste medewerkers, minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell en de Nationale Veiligheidsadviseur
Condoleezza Rice, spraken Clarkes lezing tegen tijdens hun hoorzittingen. De strijd tegen al-Qaeda had
volgens hen wel degelijk de hoogste prioriteit, maar richtte zich in de eerste plaats op het buitenland,
omdat de VS verwachtten juist daar te worden aangevallen.
De VS waren op alle vlakken onvoldoende voorbereid op een dergelijke grootscheepse terroristische operatie op
eigen bodem, stelde de commissie in haar laatste tussenrapport. De luchtvaartautoriteiten en de
strijdkrachten bleken bij lange na niet voldoende toegerust om deze dreiging het hoofd te bieden. De
onderlinge communicatie verliep uiterst stroef en er werd veel te traag gereageerd.
Uit de tussenrapporten die de commissie tot dusver naar buiten bracht, komt het beeld naar voren dat de
aanslagen te voorzien en te voorkomen waren geweest als de inlichtingendiensten niet met oogkleppen op hadden
gewerkt. Daarom bevat het eindrapport een reeks aanbevelingen over hoe Amerika in de toekomst veiliger moet
worden gemaakt.
Voor de bewering van de Amerikaanse regering dat Irak een bondgenoot van al-Qaeda was, heeft de commissie
geen bewijs kunnen vinden. Wel staat volgens Amerikaanse media in het eindrapport dat Iran een aantal van de
kapers van 11 september 2001 behulpzaam is geweest. Teheran ontkent dit ten stelligste.
(Bron: Gijs van Wetten, ANP)