Stop film
Eten en drinken
Warm eten bestond eeuwenlang vooral uit `ketelkost': eenvoudig voedsel dat in één pot werd bereid, zoals brij, pap of hutspot. De elite onderscheidde zich van het gewone volk alleen door het gebruik van luxere ingrediënten – tarwe in plaats van rogge – en extra gerechten die status gaven, zoals salade vóór de hoofdmaaltijd. Nederland kent dan ook veel uitdrukkingen met het woord pot: `pottenkijkers', `de pot verwijt de ketel dat-ie zwart ziet', `het is allemaal één pot nat'.

Portugese blik
 ‘De pannenkoekenbakster’, geschilderd door Pieter Gerritz. van Roestraten in de 17de eeuw. Pannenkoeken waren volksvoedsel. Ze zijn eeuwenlang gegeten als ontbijt en bij het middag- of avondmaal. In veel plattelandstreken, vooral in het oosten van het land, is dat tot na de Tweede Wereldoorlog zo gebleven. De pannenkoek wordt nu vooral gegeten als feestmaal voor kinderen of, in de vorm van een gevuld flensje, als voor- of nagerecht.Nederlanders waren geen kieskauwers. Eeuwenlang verbaasden buitenlanders zich over ons gebrek aan belangstelling voor eten en over de eenvoud van ‘wat de pot schaft’. De Portugees Rentes de Carvalho schreef nog in 1972: ‘De Nederlander is nu eenmaal geen “gourmet”, geen fijnproever. Hij beschouwt alles wat aan eten wordt besteed en verder gaat dan simpele maagvulling als verspilling, “zonde van het geld”.’

Een kleine eeuw eerder, in 1883, observeerde een andere Portugees de gasten in een Amsterdams restaurant. Het was hem aanbevolen om de oude Hollandse keuken ‘in al haar ongekunstelde, klassieke zuiverheid’. Hij noteerde: ‘De stamgasten gaan zitten, werpen een blik in het menu, bestellen hun diner, binden hun servet om de hals, stallen op het tafellaken de papieren uit die zij in hun zak hebben, en dan, tot zij bediend worden, gaan zij berekeningen maken of hun aantekeningen ordenen in een notitieboekje.’ Ook tijdens de maaltijd, merkte hij, toonden de gasten weinig interesse voor de schotels. Simpel gezegd: Nederlanders aten om te leven, terwijl men elders in Europa, vooral in het zuiden, eerder ‘leefde om te eten’.

Matigheid of mateloos uitpakken
Belangrijke uitgangspunten voor de Nederlandse keuken waren matigheid en eenvoud. Pieter Bruegel schilderde al inde 16de eeuw De Vette Keuken en De Magere Keuken. ‘Overdaad schaadt’ was een bekend gezegde en werd vaak verbeeld in schilderijen en emblemen. In de zogeheten keukenstukken omstreeks 1600 bijvoorbeeld, met op de voorgrond bergen groente, fruit, vlees en gevogelte en daarachter een bijbels tafereel dat met die overvloed in tegenstelling staat.

In de 17de eeuw zijn nergens zoveel stillevens met kaas, brood en noten geschilderd als in de (noordelijke) Nederlanden. Andere schilderijen uit die tijd gaan over de gevaren van onmatig drankgebruik of tonen, als een soort contrapunt, vrolijke drinkers met een schuimende bierpul.

Een Groningse boerin lepelt uit een glaasje boerenjongens. De foto dateert uit 1954.Toch hield de Nederlander zich lang niet altijd in. In buitenlandse karikaturen zijn onze voorouders vaak uitgebeeld als vadsige zuipers en vreters. Vooral tijdens feestgelagen pakten ze uit. Maar hoewel er bij zulke gelegenheden veel en overdadig werd gegeten en gedronken, waren de talloze gangen ook dán eenvoudig en zeker niet verfijnd. Anders dan in het buitenland, waar de gastheer indruk probeerde te maken met kostbare en bijzondere ingrediënten, ging het in Nederland vooral om de hoeveelheid.

Zo kregen de dekens van het chirurgijnsgilde in Arnhem – alles bijelkaar een man of zeven – in 1703 tijdens een feestmaal 14 pond rundvlees, acht pond kalfsvlees en zes hoenders voorgeschoteld, met daarbij gestoofde knollen, appels, peren, brood, krakelingen en noten. Ter begeleiding kwamen 20 flessen rode wijn, 12 flessen witte wijn en veel koffie op tafel. Het is overigens de vraag of de chirurgijns dat alles ook inderdaad soldaat hebben gemaakt.

Afscheid van het kliekje
Echt Hollands was ook de zuinigheid in de keuken. Zelfs de titels van kookboeken, zoals het 19de-eeuwse Het echte Aaltje, De volmaakte en zuinige keukenmeid, kwamen daar rond voor uit. Uit de ondertitel van dit populaire kookboek voor de gegoede burgerij – of beter gezegd: haar personeel – blijkt, dat het boek tot doel had ‘op de zuinigste, gemakkelijkste en smakelijkste wijze’ voedsel te bereiden.

Uniek in Europa waren ook de recepten die huishoudleraressen omstreeks 1900 in hun kookboeken afdrukten: ze gingen vergezeld van een prijsaanduiding – iets wat in moderne kookbladen als Tip en Allerhande overigens nog steeds gebeurt. Eten is eeuwenlang een sluitpost op de begroting geweest. Geen Nederlands woord illustreert dat beter dan ‘kliekje’. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd het bewaren van kliekjes geassocieerd met armoe en oorlogsschaarste en werd het, ook al door de snel stijgende welvaart in de jaren zestig, steeds gebruikelijker etensresten weg te gooien.

In de laatste decennia zijn de Nederlanders op etensgebied bezig aan een inhaalslag. Hun voorkeur verschuift van voedzaam en goedkoop naar lekker; ze raadplegen gespecialiseerde kookboeken, kopen dagverse ingrediënten uit alle werelddelen, kijken naar kookprogramma’s en eten steeds vaker buiten de deur. Van eenkennigheid is geen sprake; Thais, Chinees, Italiaans, Japans, Mexicaans – alles kan. Ook dat is trouwens typisch Nederlands. Omdat de Nederlander door een lange traditie niet zo gehecht was aan eten, en zeker niet kon bogen op een eigen eetcultuur, was het voor hem geen grote stap om – letterlijk – ‘vreemd’ te gaan.

Met hun vele binnenwateren en de zee naast de deur waren de Nederlanders van oudsher een visetend volk. Iedereen at vis, van adel tot armen – vaak vers, maar ook gedroogd, gerookt of gestoomd. ‘Haring in ’t land, dokter aan de kant’ is een van de Hollandse gezegden waarin haring voorkomt. Deze foto, uit 1933, laat zien hoe groene haring moest worden gegeten: de vis bij de staart nemen, één keer door de gehakte uitjes halen en vervolgens naar binnen laten glijden.

Foto hierboven: Met hun vele binnenwateren en de zee naast de deur waren de Nederlanders van oudsher een visetend volk. Iedereen at vis, van adel tot armen – vaak vers, maar ook gedroogd, gerookt of gestoomd. ‘Haring in ’t land, dokter aan de kant’ is een van de Hollandse gezegden waarin haring voorkomt. Deze foto, uit 1933, laat zien hoe groene haring moest worden gegeten: de vis bij de staart nemen, één keer door de gehakte uitjes halen en vervolgens naar binnen laten glijden.

Foto inleiding: Stilleven met kalkoenpastei, in 1627 geschilderd door Pieter Claesz. De kalkoen, in Europa tot dan toe onbekend, werd in de 16de eeuw meegebracht uit de Nieuwe Wereld.


melaats

1413 - Graaf Willem IV van Holland en Zeeland verordonneert dat ieder die verdacht wordt van melaatsheid zich officieel moet laten schouwen (onderzoeken) in het Haarlemse leprozenhuis. Was het onderzoek positief, dan kreeg de zieke een ‘vuilbrief’ mee. die gaf hem het recht te bedelen of een gratis verblijf in een leprozenhuis. Melaatsen moeten voreger opvallend gekleurde kleding dragen - vaak geel, in de Middeleeuwen de kleur van schande - en met een klepper hun nadering aankondigen zodat iedereen zich snel uit de voeten kon maken. Bovendien moest hij een stok meevoeren, daarmee kon hij aanwijzen wat hij wilde hebben; aanraken mocht hij niets.

Ondertussen in de...

Prehistorie
Prehistorie
Tot 57 v. Chr.
Met prehistorie verwijst men naar een tijdperk waarover geen geschreven bronnen bekend zijn...