Edelen en boeren

De boerenbevolking droeg grofgeweven, eenvoudige en functionele kleren, gekleurd of in natuurlijke tinten.
[klik voor vergroting]
In de middeleeuwse maatschappij was er een groot verschil tussen de dracht van de adel en die van de boeren en de opkomende burgerij. Wel droegen zowel mannen als vrouwen aanvankelijk hetzelfde basiskledingstuk, de cotte. Het was een soort tunica, een hemdvormig kledingstuk van Romeinse oorsprong.

In de loop van de eeuwen ontwikkelde zich rond deze cotte de kledingmode van West-Europa, met lange en korte hemden, overkleden, hozen (losse pijpen) voor de benen en allerlei hoofddeksels. Iedereen droeg wol en linnen; alleen de rijksten konden zich stoffen van geïmporteerde zijde en katoen veroorloven.

De boerenbevolking maakte zich ook niet druk over wat mode was of niet, maar droeg grofgeweven, eenvoudige en functionele kleren, gekleurd of in natuurlijke tinten (zie schilderij).

Ze verfden hun goed met plantaardige stoffen die vaak een aardse tint hadden: bruin, gelig of groenachtig. De kleuren verschoten overigens snel en werden door zonlicht en wasbeurten wat grauwig. Adellijke lieden daarentegen hechtten groot belang aan het fraaie van hun uitdossing, en vooral aan rijke stoffen.

In de late Middeleeuwen gaf de adel soms wel 70 procent van zijn inkomen uit aan textiel; dat wil zeggen aan kleding, behangsels voor de muren en bekleding van tafel en buffet.

Omdat de adel onderling vele en verre contacten onderhield, had de mode in deze kringen een internationaal karakter. Aan het eind van de 14de eeuw werd de toon gezet door de weelderige hofhouding van de Bourgondiërs.

metalen veteroogjes

1823 - De Engelsman Rogers krijgt patent op een systeem om in een korset metalen veteroogjes aan te brengen. Het wordt in 1828 verbeterd door de Fransman Daudet en is sindsdien niet meer gewijzigd.