Teutenhandel

Teuten waren rondreizende handelaren en ambachtslui uit de Kempen, een streek in het tegenwoordige Zuid-Oost Brabant en België.

Ze verkochten aardewerk, koperwaar en textiel, maar castreerden ook dieren en knipten haar (om dat weer als pruiken te kunnen verkopen). Vanuit hun eigen dorp trokken ze met hun koopwaar op de rug naar Holland, Noord-Nederland, tot in Duitsland en Denemarken.

Ze waren goed georganiseerd, werkten samen in compagnieën. Elke teut was jarenlang leerling geweest voordat hij zelfstandig op stap mocht. Iets wat niet zonder gevaar was. Je kon immers beroofd of vermoord worden. Reden voor de teut om een staf met eventueel een mes erin te dragen. En iedere winter kwamen ze terug naar de Kempen waar zij hun gezin hadden en een hechte gemeenschap vormden.

Meer over teuten op:

teruggang

Door de teruggang in de economie komt er een einde aan de groei en loopt de bevolking terug. Tussen 1650 en 1815 daalt het aantal inwoners van Enkhuizen van 22.000 tot 6.000 en dat van Leiden van 67.000 tot 27.000. De bevolking van Haarlem zakt van 40.000 naar 17.400.