De pet maakt de man door Sarah Remmerts de Vries
Standgebonden hoofddeksels
Dat er in Nederland in tweede helft van de negentiende eeuw nog diepgewortelde standsverschillen zijn is goed te zien aan de hoofddeksels. Zo dragen heren een hoge hoed en dragen arbeiders over het algemeen een pet.
In de negentiende eeuw ontstaat een grote stroom van ongeschoolde arbeiders van het platteland naar de stad. Op zoek naar werk gaan ze een zwaar leven tegemoet. Hun lange werkdagen bestaan uit forse lichamelijke arbeid in de nieuwe industriële fabrieken. Vaak helpen ook vrouwen en kinderen mee. De fabrieken zijn donkere en ongezonde omgevingen om in te werken.
Hun woonomgeving is echter niet veel beter. De enorme trek naar de stad leidt ertoe dat huizen schaars zijn. De elite kan ruime woningen buiten de drukke, stinkende binnenstad betalen, maar arbeidersfamilies vertoeven in vochtige kelders en verwaarloosde krotten. Deze arbeiderswijken liggen vaak op loopafstand van de fabrieken waar gewerkt wordt. Een constante neerslag van rook en roet kleurt de straten zwart. Enige vorm van waterleiding of riolering ontbreekt. Ongedierte tiert er welig. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er dikwijls terugkerende epidemieën zoals cholera en tyfus uitbreken. Om al deze dagelijkse beslommeringen te vergeten, grijpen veel arbeiders naar de fles.
Zo ontstaat er een duidelijke onderklasse in de negentiende-eeuwse standenmaatschappij: het stadsproletariaat. Deze almaar groeiende bevolkingsgroep heeft een bescheiden plaatsje geheel onderaan de sociale ladder. Burgers uit de hogere klassen kijken vol afschuw neer op de leefomstandigheden van het proletariaat en discussiëren over oplossingen om deze ‘sociale kwestie’ aan te pakken. Langzaamaan komt sociale wetgeving tot stand, die paal en perk stelt aan kinderarbeid, te lange werkdagen en slechte behuizing. Zo wordt het leven van de arbeider geleidelijk draaglijker.
Dat betekent echter niet dat de diepgewortelde standsverschillen meteen verdwenen zijn. Deze blijven bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in de kleding. Mannen gaan zich in de negentiende eeuw meer dan ooit van elkaar onderscheiden door middel van hoofddeksels. Arbeiders dragen arbeiderspetten, die per beroep verschillen. Zo kan men aan iemands pet zien of hij slager, timmerman, schipper dan wel machinist is, omdat deze beroepen allemaal een eigen type pet kennen.
Voor sommige beroepen dient de pet ook als beschermende kledij. Stokers, arbeiders die op stoomschepen het vuur onderhouden, dragen bijvoorbeeld speciale stokerspetten. Aan deze platte, leren hoofddeksels kan met een (druk)knoop een neklap bevestigd worden, die beschermt tegen hitte.
Zoals de lagere standen arbeiderspetten dragen, dragen welgestelde heren hoge hoeden of herenpetten. Het onderscheid tussen arbeiderspetten en herenpetten luistert soms nauw, hoewel de laatste meestal gedetailleerder afgewerkt zijn. Het werkelijke verschil zit in het gebruik van de pet: herenpetten worden niet dagelijks gedragen, zoals arbeiderspetten, maar alleen in de vrije tijd. Zo maken ze onderdeel uit van een vrijetijdskostuum.