Een treffen tussen hoog en laag door Chris Brand
Arbeiders en industriëlen in overleg in Twente
Na een eeuw industrialisatie stond men aan het einde van de negentiende eeuw voor gemeenschappelijke problemen die men niet langer op individuele basis kon oplossen. Industriëlen en arbeiders gingen zich beiden verenigen om de eigen collectieve belangen te behartigen. Daarmee kwamen ze steeds vaker tegenover elkaar te staan. Dit stukje vergeeld papier vertegenwoordigt de eerste aanzet voor een Collectief Arbeidsoverleg (C.A.O.) in de textielindustrie in 1895. Het is het resultaat van de eerste vergadering in Twente tussen werkgevers en de vertegenwoordigers van de werknemers, die samen kwamen in een nieuwe overlegorgaan: de Arbeidsraad voor de Katoenindustrie.
Twente kende aan het begin van de IJzeren Eeuw in essentie een tweetal maatschappelijke groeperingen: aangeslagenen en niet aangeslagenen. Dominante factor was het wel of niet hebben van grondbezit. Met grondbezit was men een belastingbetaler en had daardoor inspraak. De adel, kerk en “geërfde boeren” bestuurden ooit de streek en bepaalden in onderling overleg samen de rechten en plichten van alle bewoners. De familie waar men toe behoorde bepaalde de rangorde en sociale positie binnen de streek. Arbeid werd in opdracht, als zelfstandige verricht. Arbeidsproblemen werden tussen opdrachtgever en aannemer beslecht of neergelegd bij het gerecht. Meiden en knechten “in dienst” hadden geen eigen rechten maar vielen onder toezicht van de hoofd der huishouding als deel van de familie.
De mens als fabrieksarbeider
De industrialisatie in de negentiende eeuw veroorzaakte een belangrijke wijziging in de maatschappelijke positie van de arbeidende mens. In de fabriek werden werknemers deel van een raderwerk dat continu voortliep, zes dagen in de week. Men werd onderdeel van een hiërarchie met gezagsverhoudingen waar men meestal onderaan bungelde. De mens als fabrieksarbeider verloor zijn eigen identiteit.
Ondanks de door de fabrikanten genomen aanpassingen naar aanleiding van de “Sociale Quaestie”, bleef de nog niet georganiseerde arbeider zich als mens ondergeschikt voelen binnen de om hem heen geïndustrialiseerde samenleving. Onderwijs voor de fabriekskinderen in 1866 en het ziekenfonds een jaar later, vielen in slechte aarde. Het werd gezien als een paternalistische verplichting van bovenaf. Vòòr hun tijd in de fabriek waren arbeiders vrij geweest om zelf beslissingen te nemen. Nu bepaalde de stoomfluit de werktijd en de stoommachine het werktempo. Dat de fabrikanten ook nog eens over jouw uitgaven wilden beslissen kon slechts leiden tot verzet.
Vereniging
In 1888 vormen de textielfabrikanten de Twents-Gelders Fabrikanten-Vereeniging. Dit was naar aanleiding van het plan van de regering een ongevallenwet te introduceren. Als in datzelfde jaar een wilde staking uitbreekt bij Gebr. Scholten in Almelo komen alle Twentse fabrikanten landelijk in opspraak. De eerste sociaal ingestelde werkgever van Nederland, Jacob C. van Marken, bemoeide zich ermee. Zijn actie druiste echter tegen het grondprincipe van “baas in eigen huis”in. Hierop introduceerde men als vereniging de maatregel dat later het Twents Stelsel werd genoemd: de fabrikanten spraken af al hun fabrieken stil te leggen zodra een van hun leden geconfronteerd werd met een staking. Door deze sluiting konden de arbeiders niet werken en zonder inkomen zouden ze hun strijd niet vol kunnen houden. Landelijk werd dit bekend als “uitsluiting”.
Daarop hadden de nog versplinterde groepen textielarbeiders geen antwoord. Ze voelden zich onderling niet als groep verbonden. Geloof, herkomst en achtergrond stonden dat in de weg. Toen een dronken wever in zijn eigen tijd door zijn touwbaas op straat werd ontslagen besefte een groep werklieden dat ze slechts als groep een vuist zou kunnen maken. In 1890 werd de neutrale bond Vooruit opgericht. Voor het eerst lieten de arbeiders nu gezamenlijk hun stem horen. Binnen vijf jaar zaten de beide partijen op initiatief van textielfabrikant Gerrit Jan van Heek met elkaar aan tafel in de nieuw gevormde Arbeidsraad voor de Katoenindustrie.