Kleding in de kolonie door Tineke Dekker
Als zo’n vijftig procent van de stedelingen in de negentiende eeuw onder de armoedegrens leeft, ontwikkelt Johannes van den Bosch de Vrije Koloniën van Weldadigheid. Er heerst niet alleen een streng heropvoedend regime, er is ook sprake van een duidelijke hiërarchie van rang en stand. Daar hoort natuurlijk voorgeschreven uniforme koloniekleding bij, die onder andere bedoeld is ‘om den kolonist een betamelijk, zelfs behagelijk voorkomen te verschaffen’.
Er zit bovendien een opvoedend tintje aan, immers als je de ontspoorde mens voorzien van nette spulletjes zoals tafelkleed, spiegel en kleding, zal dit meehelpen hem te ‘verheffen’ uit zijn erbarmelijke staat.
Anderzijds is het praktisch dat deze boerenstand goed herkenbaar is voor bijvoorbeeld de toezichthoudende wijkmeesters en ambtenaren. Het is bovendien niet de bedoeling dat de Kolonisten de Kolonie zonder toestemming verlaten. “Desertie wordt door eene herkenbare soort van kleding moeielijk gemaakt’…
Een ander voorbeeld van een duidelijk standsverschil is het feit dat de dames van hogere stand met ‘mevrouw worden aangesproken, de vrouwen van middenstanders met vrouw’ en de boerenvrouwen gewoon met hun voornaam. Dat dit standsverschil nog tot ver in de twintigste eeuw voortduurt blijkt uit één van de videoportretten uit de tentoonstelling ‘Kolonieverleden Verteld’ in Museum de Koloniehof.
Hier vertelt de laatste Koloniedokter dat je als arts iets bijzonders was. Je werd met meneer aangesproken. En er waren maar drie meneren in het dorp: de dokter, de directeur van de Maatschappij van Weldadigheid en de burgemeester.