Commissie haalt hard uit naar overheid
13 feb 08
Tot in het klaslokaal heeft de overheid zich bemoeid met de lessen. Ze verslofte echter het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Daarmee heeft de overheid haar belangrijkste taak, het zeker stellen van deugdelijk onderwijs, de laatste twintig jaar
Dat stelt de parlementaire commissie die de vernieuwingen in het onderwijs heeft onderzocht. Met het
onderzoek, dat een jaar heeft geduurd, wilde de commissie achterhalen hoe vernieuwingen als de basisvorming,
de tweede fase, het vmbo en het nieuwe leren zijn verlopen.
In het woensdag verschenen rapport Tijd voor onderwijs haalt de commissie onder voorzitterschap van Jeroen
Dijsselbloem hard uit naar de bewindslieden uit de jaren negentig. Zij gaven de uitvoering van de
vernieuwingen uit handen aan procesmanagers. Die aanpak stond volgens de commissie op gespannen voet met de
ministeriële verantwoordelijkheid en maakte parlementair toezicht moeilijk.
De bewindslieden vertoonden een tunnelvisie, stelt de commissie. Ze stonden onvoldoende open voor kritiek en
waarschuwingen. Daarbij zijn grote risico's genomen met kwetsbare leerlingen, die te lang theoretisch
onderwijs kregen. Voor die leerlingen werd de nadruk gelegd op wat ze niet konden, zegt de commissie. Het
aantal leerlingen dat extra zorg nodig heeft, en de speciale problemen van allochtone leerlingen, werden
onderschat.
Ook de Tweede Kamer zelf krijgt een veeg uit de pan. Uit onderzoek van de Universiteit Tilburg en de Erasmus
Universiteit Rotterdam blijkt dat de wetten die het parlement aannam, nauwelijks te begrijpen waren voor
scholen.
Bovendien werd volgens de commissie politiek draagvlak belangrijker geacht dan steun van scholen en ouders.
Maar ook de belangenorganisaties in het onderwijs leken dichter bij de politiek te staan dan bij hun eigen
achterban. De stem van leraren, ouders en leerlingen werd daardoor nauwelijks gehoord.
Na onderzoek van de Universiteit Maastricht stelt de commissie vast dat de overheid niet in staat is gebleken
de kwaliteit van het onderwijs te meten. Verder mag aan de relatief goede positie van Nederland in
internationale ranglijsten niet te veel waarde worden toegekend.
Van de verschillende vernieuwingen is de invoering van het zogeheten nieuwe leren op dit moment in volle
gang. In deze vorm van onderwijs staat het leerproces en niet het leerdoel centraal. De
commissie-Dijsselbloem stelt dat net als bij eerder doorgevoerde vernieuwingen, het bij het nieuwe leren
ontbreekt aan een wetenschappelijke onderbouwing. De commissie waarschuwt daarom voor deze nieuwe vorm van
onderwijs.
"Onderwijstijd staat van alle kanten onder druk. Enerzijds van leerlingen en ouders die meer lesuren eisen en
anderzijds van scholen en scholieren die te hoop lopen tegen een omstreden urennorm", constateert
Dijsselbloem.
Voortaan moet de overheid zich met het kerncurriculum, de examens en het toezicht bezighouden. De scholen
gaan nadrukkelijk over de lessen, over de inrichting van het onderwijs en het pedagogisch-didactisch
klimaat.
Basiskennis en basisvaardigheden moeten in het basisonderwijs meer aandacht krijgen. Om tijdig achterstanden
te herkennen pleit de commissie voor een verplichte begin- en eindtoets. De inspectie moet zich in eerste
instantie richten op controle van de wettelijke eisen.
De commissie juicht het toe dat scholen de laatste jaren meer autonomie hebben gekregen. Wel vinden de leden
van de commissie dat het zeker moet zijn dat geld voor zorgleerlingen ook aan deze kwetsbare groep wordt
besteed.
(Bron: ANP)