NOVA schort medewerking aan Raad voor de Journalistiek op
21 aug 08
Vraagtekens bij het gezag van een klachteninstituut
"Blaffen tegen de waakhond van de democratie wordt uitgelegd als het muilkorven van de pers"
(Tweede-Kamerlid Boris Dittrich in Trouw, 1998)
Er is geen beroepsgroep, zelfs de medische stand niet, die collectief zulke lange tenen heeft en zo
gevoelig is voor aantasting van het imago als de journalistiek (imagodeskundige Charles Schwietert in
NRC,1998)
"De persvrijheid gaat niet verloren onder druk van externe bedreiging, maar door gebrek aan interne
kracht en weerstand; niet door gebrek aan vrijheid, maar door teveel." (minister van justitie Piet Hein
Donner, 2004)
Journalisten hebben geen best imago als het gaat om incasseringsvermogen. Wie klaagt over de berichtgeving,
krijgt niet snel erkenning. Journalisten stellen zich arrogant op, reageren niet op brieven, blaffen de
klager af en nemen een klacht zelden serieus. Dat beeld rijst al op uit een onderzoek onder klagers in 1996,
en heeft niet aan actualiteit ingeboet. Het bericht dat NOVA niet langer meewerkt aan klachtenprocedures bij
de Raad voor de Journalistiek lijkt dat nog eens te bevestigen, voor wie niet verder kijkt.
Het ligt anders. NOVA's terugtrekkende beweging is een feit, maar het is zeker geen uiting van misplaatste
arrogantie of minachting ten opzichte van de kijkers. Het betekent niet dat we klachten voortaan achteloos
terzijde schuiven; wel dat we het gezag van de Raad voor de Journalistiek als rechtsprekend instituut ter
discussie stellen.
De reden ligt in een tweetal uitspraken, waarin de redactie onjuist of onzorgvuldig journalistiek handelen
wordt verweten op grond van achteraf geconstrueerde feiten en argumenten die elkaar tegenspreken.
Dat vraagt om uitleg.
De eerste uitspraak betreft een uitzending,
op 19 december 2007,
over het schietincident in Irak. Daarin komt naar voren dat een van de getuigen onder druk zou zijn gezet
door zijn generaal om een voor de aangehouden Eric O. gunstige verklaring af te leggen. NOVA baseert dat op
bandopnamen met die getuige. Een maand na de uitzending komt de getuige met een verklaring dat hij helemaal
niet door de generaal onder druk is gezet. Op grond daarvan komt de Raad tot
de conclusie dat er "op z'n minst"
twijfel bestaat of de beschuldigingen worden ondersteund door "een deugdelijke feitelijke grondslag". Het
feit dat de generaal en de getuige zich laten vertegenwoordigen door een en dezelfde advocaat is geen reden
om vraagtekens te plaatsen bij de verklaring. Dat die verklaring op het moment van uitzending nog niet
bestond, en strijdig is met de bandopname, doet er kennelijk ook niet toe. Vraagtekens plaatst de Raad alleen
bij de betekenis van die bandopname waar het allemaal om draait, zonder daar overigens op in te gaan.
Vreemd. Maar het kan nog gekker.
De tweede uitspraak gaat over een
tweetal reportages waarin NOVA signaleert dat de Nederlandse Moslim Omroep (NMO) steeds meer in
de greep lijkt te komen van fundamentalisten. Probleem daarbij was dat de NMO ondanks aandringen onzerzijds
elke vorm van weerwoord weigerde. De Raad komt tot de conclusie dat het principe van hoor- en wederhoor goed is
toegepast, maar stelt tegelijkertijd vast dat NOVA zich schuldig maakt aan eenzijdige berichtgeving.
Die uitspraak suggereert dat journalisten die misstanden aan de kaak stellen automatisch het verwijt krijgen
partij te kiezen als ze stuiten op de reactie 'geen commentaar'. Dat maakt het de andere partij wel heel
makkelijk en kan de bedoeling niet zijn. Vermoedelijk daarom onderbouwt de Raad haar uitspraak met de
opmerking dat NOVA meer onderzoek had moeten doen naar de wijze waarop de berichtgeving van de NMO tot stand
komt. Een argument dat in de processtukken noch tijdens de zitting naar voren is gekomen, zodat NOVA zich
daar niet tegen heeft kunnen verweren.
Een na de uitzending opgestelde verklaring die strijdig is met uitspraken in de uitzending,
tegenstrijdige argumenten, overwegingen die pas achteraf zijn aangedragen: een dergelijke gang van zaken zou
in de reguliere rechtspraak onherroepelijk leiden tot vernietiging van een uitspraak, is onze vaste
overtuiging. Maar anders dan in de reguliere rechtspraak is het niet mogelijk in hoger beroep te gaan tegen
het oordeel van de Raad, zodat NOVA niets rest dan de uitspraken publiekelijk ter discussie te stellen.
Toegegeven: het lijkt gemakkelijk uitspraken van de Raad voor de Journalistiek te negeren. Er staat geen
sanctie op. De Raad moet het nu eenmaal niet hebben van machtsmiddelen, maar van haar gezag - dat alleen te
verdienen is met weloverwogen uitspraken. Toch valt het ons zwaar die stap te zetten. De redactie wil niet de
indruk wekken boven kritiek verheven te zijn - en op die manier bij te dragen aan het toch al slechte imago
van de pers.
Een programma dat hecht aan openheid en transparantie, moet ook bereid zijn verantwoording af te leggen en
fouten te corrigeren. Daarbij hoort een onafhankelijk klachteninstituut, zoals de Raad voor de Journalistiek
of een ombudsman, dat voor iedereen toegankelijk is. Natuurlijk, in laatste instantie staat klagers altijd de
mogelijkheid open tot een kort geding. Maar dat is niet alleen kostbaar en omslachtig, voor alle partijen;
het levert ook vaak een onbevredigende uitkomst op. De rechter beperkt zich nu eenmaal tot een strikt
juridisch oordeel en heeft geen boodschap aan journalistieke criteria.
NOVA is niet de eerste of de enige serieuze journalistieke rubriek die het gezag van de Raad voor de
Journalistiek ter discussie stelt. Het betekent niet dat we de Raad hebben afgeschreven. Juist in een tijd
waarin de media onder vuur liggen en veel invloed wordt toegedicht, is er een schone taak weggelegd voor een
onafhankelijke arbiter die waakt over het journalistieke fatsoen. Maar dat stelt hoge eisen. Aan de arbiter
én aan zijn uitspraken.
Wordt dus vervolgd...
Lees hier de
reactie (19 september 2008) van de hoofdredactie van NOVA naar aanleiding van het gesprek tussen
NOVA en de Raad voor de Journalistiek.