Fidel Castro
26 jul 03
Is: Revolutionair en president van Cuba.
Achtergrond: Fidel Alejandro Castro Ruz wordt op 13 augustus 1926 geboren in Biran, Cuba.
Zijn vader, een welgestelde boer, bezit een suikerplantage. Cuba is in die tijd een belangrijk leverancier
van tabak en suiker voor de Verenigde Staten. Castro brengt zijn middelbare schooltijd door op verschillende
jezuïtische scholen en gaat in 1946 gaat rechten studeren aan de universiteit van Havana. Na zijn
studie, in 1950, werkt hij twee jaar op een advocatenkantoor.
Guerrillaleider: Al snel ambieert Castro een loopbaan in de politiek. In 1952 maakt hij zich
op om mee te doen aan de parlementsverkiezingen, maar die worden afgelast als generaal Fulgencio Batista y
Zaldivar een staatsgreep pleegt tegen de zittende regering van Carlos Prio Socarras. Castro daagt Batista
voor de rechter vanwege schending van de grondwet, maar het haalt niets uit.
Op 26 juli 1953 organiseert Castro, die zich ontpopt als guerrillaleider, een gewapende aanval op de
Moncada-kazerne in de provincie Oriente. De actie mislukt: meer dan tachtig van zijn mannen komen om het
leven en hijzelf wordt gevangen genomen en tot vijftien jaar cel veroordeeld. Na drie jaar komt Castro vrij
en gaat in ballingschap in Mexico en de Verenigde Staten.
In Mexico ontmoet hij de Argentijnse revolutionair Ernesto 'Che' Guevara, met wie hij de Revolutionaire
Beweging van 26 juli opricht. In 1956 keert Castro terug naar Cuba. Hij trekt zich met zijn beweging terug in
de bergen van de Sierra Maestra, van waaruit hij een guerrillaoorlog begint tegen het Batista-bewind. Met
steun van de bevolking groeit de beweging uit tot een legertje van achthonderd man; sterk genoeg om Batista
in 1959 Cuba uit te jagen. Castro wordt uitgeroepen tot premier en in 1976 wordt hij gekozen tot
president.
Cuba-crisis: De Verenigde Staten erkennen het Castro-regime in eerste instantie. Het gaat
mis als Castro verschillende Amerikaanse bedrijven onteigent, aanhanger wordt van het communisme en olie gaat
kopen van Rusland, waarmee Amerika op dat moment de Koude Oorlog voert.
De ruzie bereikt zijn hoogtepunt met de Cuba-crisis van oktober 1962. Amerika, doodsbenauwd voor communisme,
eist de ontmanteling van een Russische raketbasis op Cuba en het stopzetten van de verscheping van militaire
goederen naar het eiland. Aan de eis wordt gehoor gegeven en daarmee wordt, zo blijkt later, een kernoorlog
ternauwernood voorkomen.
Dictatuur: Castro verstevigt na de crisis zijn greep op Cuba en de gehele Cubaanse
samenleving. Hij nationaliseert de bedrijven, legt beslag op bezittingen van buitenlanders vaardigt wetten
uit die vooral arbeiders steunen. Als de Amerikanen tenslotte een economisch embargo over Cuba afkondigen,
raakt het land nog verder geïsoleerd. Veel, vooral vermogende Cubanen vluchten het land uit en vestigen
zich in Miami.
Terwijl overal ter wereld het communisme uitsterft, blijft Castro stevig in het zadel zitten. Volgens
aanhangers is hij enorm populair onder de gewone bevolking. Critici beschuldigen Castro echter van schending
van de mensenrechten; veel oppositieleden zitten in de gevangenis, er is censuur, geen persvrijheid en de
verkiezingen zijn een farce.