Karel Appel: expressionist in gevecht met de materie
4 mei 06
Kapperszoon Karel Christiaan Appel, geboren op 25 april 1921 in de Amsterdamse Dapperbuurt, werd vlak voor de oorlog het huis uitgestuurd omdat hij wilde gaan schilderen. Een te louche bestaan vond zijn omgeving.
"Toen ben ik op straat gaan leven als een clochard. Want als schilder ben je gedoemd als een zwerver te
leven in Nederland", knorde hij nog toen roem en rijkdom allang zijn deel waren en hij al sinds jaren in New
York verbleef. In 1997 schatte het blad Quote zijn vermogen op 65 miljoen gulden.
Appel meldde zich in 1940 aan op de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, waar hij Constant en Corneille
ontmoette. Dat leidde tot de oprichting in 1948 van de Nederlandse Experimentele Groep. Appel zou ook
medeoprichter worden van het grensverleggende gezelschap CoBrA (Copenhagen, Brussel, Antwerpen). Andere leden
van Cobra waren Constant, Asger Jorn en Lucebert.
Na de oorlog vertrok Appel naar Parijs: "In Nederland was ik toen een verschoppeling. Niet alleen moesten ze
niets hebben van vernieuwingen in de kunst, maar überhaupt niet van schilderkunst, van artiesten".
Hij overdreef. Directeur Willem Sandberg van het Stedelijk Museum in Amsterdam organiseerde in 1949 een
actuele kunstexpositie van blijvende betekenis en de gemeente Amsterdam gaf hem hetzelfde jaar een grote
opdracht voor de bedrijfskantine. Zijn schildering, Vragende Kinderen, werd naar aanleiding van negatieve
reacties bedekt en werd pas tien jaar later weer te voorschijn gehaald.
Appel schilderde en beeldhouwde tegen de verdrukking in en begon te experimenteren met collages van gevonden
voorwerpen. Hij ontwikkelde vanuit het zogenoemde primivistisch expressionisme van CoBrA een vorm van 'action
painting' met figuratieve elementen. Zijn bekendheid groeide tot ver over de landsgrenzen.
In de loop van jaren zestig veranderde het karakter van zijn werk: hij schilderde volledig abstract of juist
uitgesproken figuratief. De kleuren werden fel, dun en gelijkmatig in vlakken opgebracht. Behalve
schilderijen, gouaches en litho's maakte Appel in die jaren enorme, felgekleurde beelden en reliëfs van
hout, aluminium en polyester die mensen of dieren voorstelden.
Zijn werkdrift is goed te zien in de film die cineast Jan Vrijman in 1961 van hem maakte. Hierin werd Appel
getoond in woest gevecht met de materie. "De rauwe schilderslik daar gaat het om." Beroemder werd de
uitspraak "Ik rotzooi maar wat an".
In de jaren '70 werd het schilderij-achtige karakter van zijn werk belangrijker. Hij deed opnieuw van zich
spreken met landschappen, stillevens en portretten, opgebouwd uit parallelle verfstreken in allerlei
richtingen, die motieven en kleuren reflecteren van de plaatsen en streken waar hij werkte (Toscane, Monaco,
New York). Ze vormden een overgang naar bewogen expressief-figuratieve voorstellingen, zoals de in New York
gemaakte serie Crime Paintings (1980) over de armoede en het geweld van de stad.
Rond 1990 schilderde Appel veel vrouwelijke en mannelijke naakten naar model, in zwarte of witte
verfslierten, direct uit de tube of in krachtige, kleurige verfstreken. Met de meesterhand, die blindelings
de weg vindt, schilderde hij weergaloze doeken, die barsten van het leven.
Appel maakte ook vele monumentale werken, zoals de wandschildering E55 in Rotterdam (1955), zes
gebrandschilderde ramen voor de Paaskerk te Zaandam, een stoffencollage in het Palazzo Grassi te Venetië
in het kader van de tentoonstelling Vitalità nell' Arte (1959) en een glas-appliqué voor de
Spaarnebank voor de Stad Amsterdam (1963). Hij maakte ook illustraties voor gedichten van onder meer Hugo
Claus, Bert Schierbeek, Hans Andreus en Simon Vinkenoog.
Appel bleef tot ver na zijn tachtigste actief. Rudi Fuchs stelde in 2004 nog een tentoonstelling van recent
werk van hem samen voor het museum Bozar in Brussel. De getoonde stukken waren dramatisch van karakter en
stonden tegelijk bol van de felle kleuren. Hij voegde onder meer de koppen van everzwijnen toe, nepgeraamten
en takken. "Waarom weet ik niet, het verhaal komt altijd later", verklapte de kunstenaar. De everzwijnen
symboliseerden in elk geval vlees en bloed en dus het vergankelijke.
"Des te ouder ik word, des te sneller vernieuw ik. Ik leef met elan en enthousiasme, dat zie je aan de
kleur", zei hij. Hij voegde er echter aan toe dat alle ellende van de wereld toen ook haar weerslag vond in
zijn werk.
Appel ontving tal van internationale prijzen en onderscheidingen.
(Bron: ANP)