
Samir A. en de nieuwswaarde van een zelfmoordtestament
18 SEP 06
De Palestijnen weten het, Osama bin Laden weet het, Samir A. weet het. Niet de bom is het belangrijkste wapen van de zelfmoordterrorist, maar zijn boodschap. De aanslag is er alleen om aandacht te trekken; de oorlog win je er niet mee.
De zelfmoordterrorist wil vooral duidelijk maken dat hij geen misdadiger is of een wanhopige, maar een martelaar. Hij is een icoon dat niet handelt uit onmacht maar uit almacht. Hij is de held die zijn tegenstander trotseert en zijn volgelingen de weg wijst. Een strijder namens miljoenen die een hoger doel heeft dan het doden van willekeurige vijanden. Dat is de boodschap; het wapen.
Daarmee lijkt ook de remedie tegen de zelfmoordaanslag binnen handbereik: negeer hem, die zelfmoordterrorist. Zendt zijn videoboodschap niet uit. Zwijg hem dood en je slaat hem zijn belangrijkste wapen uit handen. Het zijn geluiden die ook opklinken rond de NOVA-uitzending over het videotestament van Samir A. We zouden hem maar het podium geven. De video zou niet veel meer zijn dan een misplaatste grap van een doorgedraaide puber, die - met zijn Hofstadgroep - nauwelijks in staat zou zijn een bommetje in elkaar te knutselen.
Koppe kan dat vinden, maar een argument is het niet. Hij kende de beelden al. Voor u en ons zijn ze nieuw. Maar belangrijker is dat al deze tegenwerpingen voorbij gaan aan één gegeven: dat het openbaar ministerie (OM) Samir A. beschouwt als een potentieel gevaar. Met als resulaat een rechtszaak waarin de video geldt als een belangrijk bewijsstuk. Dát bepaalt de journalistieke relevantie van de beelden.
De openheid is gering en bij gebrek aan harde bewijzen is elk oordeel al gauw subjectief. Dat maakt het lastig voor de pers, maar plaatst ook de rechterlijke macht voor dilemma's. Als justitie de signalen niet serieus neemt, is bij een aanslag het land te klein. En bij een te agressieve terreurbestrijding klinkt al gauw het verwijt van een heksenjacht die de rechtszekerheid alleen maar op het spel zet.
Resteert het argument dat uitzending van videoboodschappen de terrorist alleen maar in de kaart speelt. Dat moge zo zijn, maar daar staat tegenover dat we bij niet uitzenden een loopje nemen met de openbare controle. Het is een argument uit de jaren '50, toen wie klaagde over teveel misdaad het advies kreeg een andere krant te lezen dan de Telegraaf. Sindsdien is de burger mondig verklaard en het woord onbetamelijk in onbruik geraakt. Het is niet meer aan de pers om - als verlengstuk van een religieuze, socialistische of liberale zuil - het volk op te voeden en te bevoogden. Voor zover dat al mogelijk is in een multimediaal tijdperk waarin de reguliere pers allang niet meer het monopolie heeft op het verspreiden van woord en beeld.
Natuurlijk hebben ook wij onze verantwoordelijkheid. Maar die ligt in het zo objectief mogelijk presenteren van relevante en gecontroleerde feiten, achtergronden en meningen. Niet in zelfcensuur.