De twaalf maanden kregen bijnamen die pastten bij de gebeurtenissen op het land in die periode.
Boeren gingen af op ervaringen met het weer in eerdere jaren. Die resulteerden in echte boerenwijsheden zoals: “Is juli heet en droog, dan houdt de winter kwaad betoog” en “Morgenrood, water in de sloot”. Men hield ook wel de heiligenkalender bij. Nu nog wachten veel mensen tot ‘IJsheiligen’ met het buiten zetten van hun planten. Uit ervaring weten we dat na die tijd de kans op nachtvorst minimaal is. Omdat het ieder jaar grofweg hetzelfde verliep, kregen de verschillende maanden bijnamen die pasten bij de gebeurtenissen op het land in die maand. Januari – louwmaand. Louwen komt van looien. In januari looide men het leer van de geslachte dieren. Februari – sprokkelmaand. De maand waarin nieuw hout gesprokkeld moest worden. Maart – lentemaand. In maart viel het begin van de lente. April – grasmaand. De koeien gingen in april de wei weer in. Mei – bloeimaand. In mei kwam alles tot bloei. Juni – zomermaand. In juni viel het begin van de zomer. Juli – hooimaand. Vaak is het in juli alweer warm genoeg geweest om het hooi op te stapelen. Augustus – oogstmaand. In augustus konden de meeste gewassen worden geoogst. September – herfstmaand. In september viel het begin van de herfst. Oktober – wijnmaand. Niet dat er in Nederland in het verleden (veel) wijn werd geproduceerd, maar de aanvoer vond wel in deze maand plaats. November – slachtmaand. Het vee was in november genoeg vetgemest en kon geslacht worden zodat men nog de hele winter proviand had. December – wintermaand. In december viel het begin van de winter. Meer info: - Buisman, J. (1995), Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, deel I. Franeker: Uitgeverij Van Wijnen - http://www.wirtzfeld.be/HetWonderlijkeWeer/volkswee.htm - http://www.weerstationlosser.nl/index.php?pid=36
|