Slaven hadden een bepaalde waarde.
De plantage Jagtlust, waar de voorouders van Dolores en Sylvana moesten werken, was een koffieplantage aan de rivier de Suriname, grenzend aan de suikerplantages Dordrecht en Meerzorg. De eigenaar Barnet Lyon was mede-eigenaar van de plantages Alkmaar (1/2 aandeel), Frederiksdorp (1/2 aandeel) en Gracisakamp. In 1863 werkten er 234 slaven. Op de meeste plantages in Suriname werd suiker, koffie, tabak en cacao verbouwd. De werkdruk op een suikerplantage lag hoger dan op een koffieplantage. De demografie van een koffieplantage was daarom ook iets minder ongunstig dan die op een suikerplantage. Suiker moest het hele jaar door worden geplant, geoogst en gemalen; eenmaal geplante koffie daarentegen kan 15 tot 40 jaar meegaan. Slaven hadden een bepaalde waarde; zij waren immers onderdeel van het ‘kapitaal’ van de planter. Hoe groter het belang van een slaaf was voor de plantageproductie, hoe hoger de waarde. Ook binnen de slavenwereld bestond een hiërarchie. De hoogste positie hadden de eliteslaven. Zij waren opzichters (negerofficieren) en technische specialisten, waaronder timmerlieden. Toontje Jesaja was zo’n timmerman. Dit waren mannen, met uitzondering van de subelite van huisslaven die overwegend vrouwelijk was. Huisslaven, zoals Amba Leeuwin, werkten in de huishouding van de planter. Tot slot waren er de Veldslaven die het minste waard waren; zij werkten op het land. Tot deze groep behoorde Regine Cornelia Blinkert, de vrouw van Toontje. De huisvesting van de slaven was eenvoudig; zijn woonden in zelfgebouwde hutten die bij elkaar stonden in een ‘dorp’. Meer info:
- http://www.nationaalarchief.nl/vrij-in-suriname/ - http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/infoblok.jsp?infoblok=426265 - www.kitlv.nl - Kom, Anton de (2001), Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact
|