Suriname werd in 1650 gekoloniseerd door Engeland.
In 1667 veroverden de Nederlanders het land. Tijdens de Vrede van Breda in 1667 werd deze verovering min of meer bevestigd, in ruil behielden de Engelsen de Nederlandse kolonie ‘Nieuw Nederland’, wat nu de huidige staat New York is. Bij de Vrede van Westminster in 1674 werd de ruil een feit. Suriname was hierna ruim drie eeuwen een kolonie van Nederland. In 1954 kreeg Suriname een semi-autonome positie binnen het Koninkrijk Nederland en op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk. Hier ging een lange periode van onderhandelingen aan vooraf tussen de Nederlandse regering, onder leiding van premier Den Uyl, en de nieuw te vormen regering van Suriname. De onafhankelijkheid werd tegelijkertijd ook bekrachtigd in Nederland door koningin Juliana, en de Surinaamse gouverneur Johan Ferrier, die daarmee ook de eerste president van de nieuwe Republiek Suriname werd. Veel mensen waren erg blij met de onafhankelijkheid van 1975, maar ook veel mensen niet. Sommigen vreesden dat de nieuwe regering niet capabel was, en het land in een economische crisis zou raken. Surinaamse emigratiebureaus draaiden dan ook overuren in 1975. Aan het eind van dit jaar woonde een derde van de gehele bevolking van Suriname in Nederland. Fey, Toon (2003), Suriname. Switi Sranan, Uniepers
|