Bij vaccinatie wordt een patiënt besmet met een voor mensen ongevaarlijke bacterie, zodat die antilichamen gaat aanmaken en weerstand opbouwt tegen de echte ziekte.
De eerste succesvolle vaccinatie vond plaats in 1796. De dorpsdokter Edward Jenner zoog vloeistof uit een koepok van het melkmeisje Sarah Nelmes en spoot daar de achtjarige zoon van zijn tuinman mee in. Toen James weer beter was, besmette Jenner het jongetje zeven weken later via een huidkras vervolgens met het echte pokkenvirus. James werd niet ziek. De eerste succesvolle vaccinatie was een feit. Dit speelde zich af in de tijd dat pokken jaarlijks honderdduizenden (kinder-)levens eisten. Jenner noemde zijn nieuwe preventieve behandeling 'vaccinatie', afgeleid van het latijnse woord 'vacca' (koe) en 'vaccinia' (koepokken). Jenner publiceerde dit in 1798, het geboortejaar van Hendrik Daniel Hooft, de voorouder van Erland Tegelberg Van Hendrik Daniël weten we uit het inentingsboekje dat hij was ‘ingeënt tegen kinderziektes’. Dit kunnen haast nog geen echte vaccinaties zijn geweest, want dit gebeurde pas na 1796. Vanaf 1740 kende men in Europa al een andere vorm van inenten, de zogenaamde variolatie. Bij deze methode werd de patiënt ingeënt met een milde vorm van (maar wel echte) pokstof dat uit de pokpuist van een echte pokkenpatiënt werd gehaald. Dit was een stuk gevaarlijker dan vaccinatie natuurlijk en je kon er erg ziek van worden of zelfs dood aan gaan. Niettemin werd het vrij veel uitgevoerd in Europa. Na 1800 verdween de variolatie onder de Franse bezetting geleidelijk uit heel Europa. Meer info over inenten: -Esculaap (1939), Jenner en de vaccinatie: eenige verbijsterende hoofdstukken uit de geschiedenis der geneeskunde: een boek voor arts en Leek (Den Haag, De anti-vivisectie-stichting)
|