Om een kilo vlees te produceren heb je een paar kilo plantaardig voedsel nodig: graan, gras, hooi. Het dier moet eten voor het wordt geslacht. En om dat plantaardig voedsel te produceren heb je weilanden en akkers nodig. Een kilo vlees vereist dus veel landbouwgrond en dat is alleen voorhanden in dunbevolkte gebieden.

In de Late Middeleeuwen was Nederland nog een relatief dunbevolkt gebied, met veel weilanden waar dieren konden grazen. Per hoofd van de bevolking at men toen ongeveer 100 kilo vlees. Aan het begin van de negentiende eeuw was dat door de bevolkingsgroei gedaald tot 16 kilo per jaar.

De afgelopen dertig jaar steeg de vleesconsumptie met 40 procent van 60 kilo per hoofd van de bevolking tot 86 nu (2005). Sinds enige jaren is er sprake van verzadiging.  

Op de titelpagina van Borgelijke tafel van S. Blankaart is op een prentje van Jan Luyken te zien hoe in de 17de eeuw het vlees moest worden voorgesneden. In het boek stonden ook instructieprentjes waarop de ‘cierlycke voorsnydinge’ werd gedemonstreerd.