Licht, lucht en ruimte

Een advertentie uit de jaren twintig voor het tuindorp Nieuwendam in Amsterdam-Noord.
[klik voor vergroting]
Het duurde tot 1901 voor de overheid met serieuze maatregelen kwam om de woonomstandigheden van de armste Nederlanders te verbeteren. In dat jaar werd volgens deg Woningwet geregeld dat elke gemeente een bouwverordening moest maken voor te bouwen huizen.

Elk nieuw huis moest voldoende licht, lucht en ruimte hebben en moest zijn voorzien van voldoende sanitair. Slechte woningen konden op grond van de Woningwet onbewoonbaar worden verklaard. Ook de activiteiten die woningbouwverenigingen en woningcorporaties mochten ontplooien, werden erin geregeld.

De effecten van de Woningwet van 1901 werden in heel Nederland langzaam zichtbaar. In de eerste dertig jaar van de 20ste eeuw steeg het aantal woningen met meer dan de helft. Ook het aantal vertrekken per woning nam toe: van gemiddeld 2,7 naar 4,4. Het aantal eenkamerwoningen daalde in dezelfde periode spectaculair.

In de jaren twintig maakten de gaslampen plaats voor aansluiting op het elektriciteitsnet. In 1930 was al meer dan negentig procent van alle Nederlandse huishoudens aangesloten op het elektrisch net.

De nieuwe wet gaf gemeenten financieel de ruimte om goede architecten aan te trekken die aandacht wilden besteden aan volkswoningbouw. Nieuwe bouwstijlen ontstonden. Zo was er de Amsterdamse School, die bijvoorbeeld met golvende bakstenen gevelwanden werkte.

De bekende architect Berlage ontwierp in de Eerste Wereldoorlog zijn plan voor Amsterdam-Zuid, dat liet zien wat met een stadswijk mogelijk was als je niet van huisjesmelkers afhankelijk was.

teruggang

Door de teruggang in de economie komt er een einde aan de groei en loopt de bevolking terug. Tussen 1650 en 1815 daalt het aantal inwoners van Enkhuizen van 22.000 tot 6.000 en dat van Leiden van 67.000 tot 27.000. De bevolking van Haarlem zakt van 40.000 naar 17.400.

Relevante tijdvakken