Verfstoffen

Het verven van stoffen was vroeger zwaar en vies werk.

De lakenververs stonden voortdurend in de dampen van gistende stoffen en geur van urine, want daarmee werd de verf in het verfbad gefixeerd. Soms stonden de ververs hier zelfs tot hun middel in om de kleur goed in de stof te stampen.

De belangrijkste kleuren om mee te verven waren de drie basiskleuren rood, geel en blauw en de kleur zwart. Om deze te verkrijgen, haalde men verfstoffen uit planten en bloemen, maar soms ook uit dieren en zelfs uit mensen! Pas in 1865 kwam William Perkin met de eerste synthetische kleurstof waarna het gebruik van natuurlijke verfstoffen snel afnam.    

Rood
Tot de komst van chemische verfstoffen was meekrap de meest gebruikte grondstof voor de kleur rood. Men gebruikte alleen de wortel van deze plant die na de oogst te drogen werd gelegd om vervolgens vermalen te worden tot poeder. Dit poeder kon vervolgens dienen als basis voor verf.

De mooiste rode kleurstof was cochenille. Het werd gemaakt van de gedroogde lijfjes van een schildluissoort (dactylopius coccus). Deze groeiden op cactussen in Zuid-Amerika en Zuid-Europa. Hiervoor werden de lijfjes en de eitjes van de schildbladluizen gedroogd en fijngemalen. De kleurstof was zeer kostbaar, voor een paar gram waren tienduizenden luizen nodig. Tegenwoordig wordt de kleurstof cochenille vooral gebruikt in de levensmiddelenindustrie.

Geel
De kleur geel was in Europa volop voorhanden. In veel planten zat een gele kleurstof zoals in de wouw (reseda luteola) die ook in Nederland op grote schaal groeide. Deze plant groeide na de ijstijd al rond het Middellandse Zeegebied en werd daarna door de Romeinen over Europa verspreid. Een andere gele kleurstof werd verkregen uit saffraan. Saffraan werd onttrokken aan de rode stempels van een bepaald type krokus (crocus sativus) dat groeide in het zuiden van Europa. Deze kleurstof werd alleen gebruikt door mensen die het konden betalen want het was zeer kostbaar. En nog steeds is saffraan één van de duurste kleurstoffen ter wereld. Zowel de bloemen als de stampers moeten met de hand geplukt worden en voor 1 kilo zijn zo’n 400.000 bloemen nodig!

Blauw
Tot de zeventiende eeuw werd blauwe kleurstof in Nederland gewonnen uit de inheemse plant wede. Maar door de toenemende handel met het oosten werd de indigoplant (indigfera tinctoria) op grote schaal beschikbaar. Deze plant leverde een veel hoger percentage kleurstof op en verdrong uiteindelijk de wede.

Uit de bladeren van de indigoplant was niet direct blauwe kleurstof te halen. De bladeren werden eerst gemalen en gegist. Door dit gistingsproces kon men er een gele, in water oplosbare verfstof uit halen. Textiel dat hiermee geverfd werd, kreeg een blauwe kleur zodra het droogde. Het contact met zuurstof zorgde voor een onoplosbare blauwe kleur. Men zette het inweekproces op zaterdagmiddag in en liet het geheel vervolgens tot maandagochtend staan. Die dag werden de stoffen te drogen gehangen om hun blauwe kleur te verkrijgen. Daardoor hadden de ververs een arbeidsvrije dag op maandag. Vandaar de uitdrukking ‘blauwe maandag’.

Zwart
Voor zwart werd onder andere gebruik gemaakt van blauwhout (haematoxylon campechianum) uit Brazilië. Die bomen moesten fijngemaakt worden met een rasp. Dat was een arbeidsintensieve en vervelende klus en werd daarom graag overgelaten aan gedetineerde mannen in het rasphuis. Het geraspte hout werd vervolgens in water geweekt, zo kwam de kleurstof los.

 
Meer info:

 

Begrafenismaal

1660 - Aan het begrafenismaal van een herbergier in het Noord-Hollandse Sloten nemen honderden mensen deel. Volgens de rekening zijn opgediend: 12 schapen, 18 reebouten, 28 kalfsborsten, 1100 pond gebraden vlees, 550 pond runderlendestuk, 200 pond gehakt en verder veel brood, mosterd, kaas, boter.

Relevante tijdvakken