Ordehandhavers en boevenvangers

De Franse overheersing had grote gevolgen voor de organisatie van de politie. Nederland kreeg een nationaal en op militaire leest geschoeid politieapparaat.
Op de foto Alkmaarse dienders uit 1880.
[klik voor vergroting]
Het bestond uit een ‘police générale’ (rijkspolitie), een ‘police municipale’ (stedelijke politie) en een ‘police rurale’ van ‘champêtres’ (veldwachters) en ‘gardes forestières’ (boswachters).

Na het vertrek van de Fransen in 1813 werd de politie in grote lijnen weer een zaak van het lokale bestuur, net als vóór 1795. De Gemeentewet van 1851 verdeelde de politiemacht in twee groepen: een gemeentepolitie onder gezag van de burgemeester en een rijkspolitie vallende onder de minister van Binnenlandse Zaken.

Veel gezag had de politie toen niet. De agenten werden zo slecht betaald, dat voornamelijk oud-soldaten, matrozen en landarbeiders zich lieten rekruteren. Ze kregen een uniform en werden zonder opleiding of instructie op het publiek losgelaten.

Daar stond tegenover dat de agent nog dicht bij het volk stond. Vooral op het platteland wist iedereen wie hij was, kende hem bij naam en toenaam en wist ook dat hij slecht werd betaald, zodat er bij een overtreding vaak iets geregeld kon worden.

Op de foto Alkmaarse dienders uit 1880.

Zomerfeesten

Oogstfeesten worden sinds mensenheugenis gevierd in tal van dorpen na het binnenhalen van de oogst. Voor de boer begint een periode waarin hij het wat rustiger aan kan doen. Soms had dit feest een spontaan karakter, waarbij op het erf werd gegeten, gedronken en muziek gemaakt. Op de foto het oogstfeest op de Grote Markt in Raalte in augustus 1953.