Onderwijs in de republiek

Vergeleken met omliggende landen, bestaat er in Nederland een lange onderwijstraditie.

Al sinds de late Middeleeuwen was er onderwijs voor de meeste kinderen, zij het dan vanuit godsdienstig oogpunt. Later, na de Reformatie van de zestiende eeuw, blijft onderwijs een speerpunt voor de nieuwe kerk. Het idee is dat iedereen zelf de bijbel moet kunnen lezen. Een andere reden waarom onderwijs zo ver was ontwikkeld, is de handel. Daarvoor moesten mensen wel goed kunnen rekenen, boekhouden en meerdere talen beheersen.  

In de 17e eeuw was er een grote verscheidenheid aan soorten onderwijs. Er waren een soort crèches voor kinderen van 3-6 jaar, waar de kinderen konden verblijven terwijl hun ouders werkten; op Nederduitse scholen (meestal in dorpen) kregen kinderen van 5 tot 12 jaar les in godsdienst, lezen, schrijven, en eventueel rekenen.

Arme kinderen gingen in het dorp naar Nederduitse scholen, en in de stad naar de armenschool. Die kinderen gingen na hun 12e niet meer naar school. Er moest geld verdiend worden. En vaak gingen ze daarna naar de avondschool. Die was gericht op elementair onderwijs voor armen. Voor betalende leerlingen was er ook avondonderwijs. In de stad waren dat scholen waar losse vakken gegeven werden zoals boekhouden en rekenen.Voor de chique kinderen was er de franse school. En tenslotte was er de Latijnse school. Daar gingen jongens van 10 tot 15 jaar uit een goed milieu naartoe. Na de Latijnse school konden ze naar de universiteit.

Een ander opvallend aspect is dat de scholing niet klassikaal was maar hoofdelijk. De meester bleef zitten in een grote stoel van waaruit hij de klas kon overzien. De kinderen kwamen naar hem toe om zich te laten overhoren. Er was veel lawaai omdat leerlingen hardop oefenden. Er waren geen schoolbanken, die kwamen pas na de 18e eeuw. Toen kwamen waarschijnlijk ook pas orde en stilte.

Er waren scholen in de stad en dorpsscholen. Meestal maakten die deel uit van de kerk. Het was niet gek dat leraren tegelijkertijd ook koster, voorzanger of ambachtsman waren. Het leraarschap was slecht betaald, zo konden ze hun inkomsten nog enigszins aanvullen. Het was niet ongewoon dat leraren zelf geen opleiding hadden. Een leraar moest kennis hebben van de gereformeerde godsdienst, een goede schrijfhand hebben en kunnen rekenen.

Meer weten:

Leiden ontzet

1575 - De Spaanse belegeraars ontvluchten in paniek hun schansen. Een weesjongen vindt, volgens de legende, in hun legerkwartieren een ijzeren ketel met hutspot – een gemakkelijke eenpansmaaltijd, zij het nog zonder aardappelen. De Watergeuzen trekken de stad binnen en brengen de uitgehongerde bevolking brood, pekelharing en kaas. Op 3 oktober wordt dat feit nog altijd herdacht met hutspot, haring en wittebrood.

Relevante tijdvakken