Onderwijs in de Middeleeuwen

Handgeschreven gebedenboek uit de 15e eeuw.
[klik voor vergroting]
Omstreeks 1250 was het aantal scholen in de Nederlanden op de vingers van één of hooguit twee handen te tellen. Het waren bijna uitsluitend kerkelijke instellingen, waar veelbelovende jongens zich voorbereidden op een functie in de Kerk.

De voertaal op deze scholen was het Latijn. De eerste jaren werden dan ook vooral besteed aan het leren van deze vreemde taal. Het lesprogramma bestond uit drie onderdelen: de grammatica (het bestuderen van de structuur van het Latijn), de retorica (het er zich schriftelijk en mondeling in kunnen uitdrukken) en de dialectica of logica (het opzetten van een betoog en het afwegen van argumenten).

Wie deze drie onderdelen, het trivium genaamd, na twee of drie jaar onder de knie had, mocht zich gaan toeleggen op het quadrivium: rekenen, wiskunde, astronomie en muziektheorie.

Voor de meeste leerlingen zat het er dan wel op. Slechts de kleine minderheid ging naar de universiteit om zich te verdiepen in theologie, filosofie, rechten of medicijnen. Dat kon bovendien alleen in Leuven, Parijs, Orleans of Bologna.

De opkomst van de steden in de 13de en 14de eeuw en de toenemende betekenis van handel, nijverheid en dienstverlening leidden tot een groeiende behoefte aan mensen die konden lezen, schrijven en rekenen.

Het onderwijs werd daardoor steeds meer een zaak van de burgerlijke autoriteiten. Terwijl in de steden het aantal scholen toenam, veranderde er op het platteland echter weinig. Als er al een school was hing het bovendien van het toeval af of er iemand was die kon of wilde lesgeven.

Schrijvende monnik (12e eeuw).
[klik voor vergroting]

Aardappeloproeren

1917 - In een aantal Amsterdamse volksbuurten breekt een aardappeloproer uit. Aanleiding: er zijn op schuiten in de grachten aardappelen voor de export aangetroffen, terwijl ze in Nederland zelf op rantsoen zijn.