Eerst leren, dan pas eten

Eind 19de eeuw kwam de discussie over de leerplicht in een versnelling. Kinderarbeid was in de meeste beroepen inmiddels verboden, maar op de naleving van de wet werd niet echt toegezien. Daardoor ging in 1900 nog altijd 10 procent van de kinderen tussen zes en twaalf jaar niet naar school.
Spotprent Joh. Braakensiek (1900).
[klik voor vergroting]
In maart 1900 diende minister H. Goeman Borgesius een wetsontwerp tot invoering van de leerplicht in.

Vooral in orthodox-protestantse en katholieke kring rees verzet. De leerplicht zou een aantasting zijn van het ouderlijke gezag én vooral het openbaar onderwijs zou van de wet profiteren.

Op 20 maart werd het wetsontwerp kantje boord aangenomen: 50 stemmen voor, 49 tegen. Tijdens de behandeling van de Leerplichtwet kwam ook een nieuwe Armenwet ter sprake. Sommige Kamerleden vreesden dat de leerplicht zou leiden tot een daling van het gezinsinkomen.

Naar aanleiding daarvan tekende Joh. Braakensiek de spotprent hierboven: Een huisvader zegt tot Goeman Borgesius: ‘Eerst kleeren en brood, mijnheer’, waarop de minister antwoordt: ‘Dat is een quaestie van voorkeur. Ik zeg: Eerst lezen, rekenen en schrijven - en dan een warme jas en voedzaam eten’.

zedelijkheid

1823 - Oprichting van het Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen. Doel van het genootschap was de gevangenen in hun cel te bezoeken, onder hen geschikte lectuur uit te delen en in de gevangenis godsdienstige bijeenkomsten te organiseren. Met de zedelijke toestand van de gevangenen was het immers treurig gesteld, vond het Genootschap, zodat ‘in stede van derzelver loslating beter te zijn en het kwade te hebben afgeleerd, zij niet zelden het gevangenhuis slecher verlaten dan zij hetzelve betreden’.