Immigratie in de zeventiende eeuw

Nederland was in de zeventiende eeuw één van de rijkste landen van Europa. De economische voorspoed in ons land trok dan ook duizenden migranten aan.

Er was veel werk, de lonen waren hoog en ook voor zelfstandig ondernemers bood het moderne en welvarende Nederland veel mogelijkheden. Vooral het verstedelijkte gewest Holland, wat nu de Randstad is, bleek een aantrekkelijk gebied. In de zeventiende en achttiende eeuw hebben ongeveer 1,4 miljoen migranten zich permanent in Holland gevestigd. In Amsterdam was rond 1650 ongeveer vijftig procent van de bevolking buiten de grenzen van het huidige Nederland geboren!

Naast permanente vestiging was er heel veel tijdelijke migratie: jaarlijks kwamen er bijvoorbeeld zo’n 30.000 Duitse seizoensarbeiders gras maaien of varen op de walvisvaarders. Heel veel jonge mensen kwamen naar de Hollandse steden om een paar jaar te werken als dienstmeisje, knecht of matroos. Als ze wat bij elkaar gespaard hadden, keerden ze terug naar huis om daar te trouwen en voor zichzelf te beginnen.

De grootste groep migranten was afkomstig uit het kustgebied van de Noordzee en Oostzee (Noorwegen, Zweden, Denemarken, Noord-Duitsland, Polen), de Duitse grensstaten en het Rijngebied. Daar kwamen de toenmalige ‘gastarbeiders’ vandaan. In de zeventiende eeuw moet het om honderdduizenden zijn gegaan. Naast economische migranten trok Holland ook politieke en religieuze vluchtelingen aan die veiligheid zochten in de relatief tolerante Hollandse steden.

Toelating van vreemdelingen werd in de Republiek geregeld door de steden. Migranten kregen dus niet zozeer de Nederlandse nationaliteit, maar wel het stedelijk poorterschap. Dit was een soort verblijfsvergunning met interessante economische voordelen zoals tolvrijheid, toelating tot een gilde en het recht om voor de rechtbank te verschijnen. Het poorterschap kreeg je echter niet zomaar: je moest in je eigen onderhoud kunnen voorzien en soms waren er religieuze beperkingen. De kosten voor het poorterschap waren bovendien zo hoog dat arme mensen, zoals de meeste immigranten, dit niet konden betalen.

Nederland kreeg de naam tolerant te zijn, omdat hier na ongeveer 1630 niemand meer om zijn geloof werd vervolgd. In werkelijkheid was Nederland selectief tolerant. Groepen die economisch interessant waren voor Nederland werden met alle egards ontvangen. Zo kregen protestantse Hugenoten het poorterschap aangeboden en werden ze voor drie jaar vrijgesteld van stedelijke belastingen. Ook immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden, het huidige Vlaanderen, werden hartelijk ontvangen met premies, belastingvoordelen en toegang tot de gilden.

Voor economisch minder interessante groepen, zoals Duitse joden of zigeuners, was Nederland echter minder tolerant. Daarnaast werden niet alle geloofsgroepen in het dagelijkse leven gelijk behandeld. Met name Joden hadden veel minder rechten!    


Meer info:

  • Het thema Vreemdelingen op deze website
  • Dekkers, G. (2003). ‘Vier eeuwen immigratie in Nederland’. In: Historisch Nieuwsblad. Maart, p. 9 t/m14.
  • Kuijpers, E. (2005). Migrantenstad: immigratie en sociale verhoudingen in 17e eeuws Amsterdam. Hilversum: Verloren.
  • Lucassen, J. en R. Penninx (1995). Nieuwkomers, nakomelingen, Nederlanders: Immigranten in Nederland 1550-1993. Amsterdam: Het Spinhuis.
  • Sijs, N. van der (2002). Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij L.J. Veen.
  • Sijs, N. van der (1996). Leenwoordenboek: de invloed van andere talen op het Nederlands. Den Haag: Sdu Uitgevers.

nieuwe wet

1918 - De Wet Toezicht Vreemdelingen bepaalt dat iedere vreemdeling in Nederland zich binnen 24 uur na aankomst moet melden bij de plaatselijke politie. Deze verstrekt hem/haar voor de duur van het verblijf een identiteitskaart of controlepas.

Relevante tijdvakken