Het lange leven van het tolhek

In de Middeleeuwen werd de landsheer geacht eigenaar te zijn van alles waarop geen ander recht kon doen gelden. Woeste gronden, wegen, wild, water en zelfs de wind waren van hem.
Tol aan de Oude Weg bij Penningsveer, tussen Haarlem en Amsterdam (1840).
[klik voor vergroting]
Wie er gebruik van wilde maken, moest betalen. Zo diende een molenaar voor het windrecht voor elke zak meel een paar stuiver neer te tellen.

Reizigers stuitten om de haverklap op tollen. De landsheer inde die meestal niet zelf, maar verpachtte het tolrecht aan derden. Nadat de Nederlanden zich van Spanje hadden afgescheiden, viel dit soort rechten toe aan steden of gewesten.

In de 19de eeuw werd het aantal tollen zelfs uitgebreid, nadat de overheid particulieren aanmoedigde uit eigen zak nieuwe wegen aan te leggen. In ruil daarvoor mochten ze tol heffen.

Op het schilderij rechtsboven: tol aan de Oude Weg bij Penningsveer, tussen Haarlem en Amsterdam (1840).

Op de onderstaande foto: tolhek bij het Gein, tussen Abcoude en Nigtevecht, in 1923.

Tolhek bij het Gein, tussen Abcoude en Nigtevecht, in 1923.
[klik voor vergroting]

katoendrukkers

1835 - In Leiden en Haarlem komen, met honderden werknemers, de eerste grote katoendrukkerijen in bedrijf. Nederlandse katoendrukkers leveren in deze periode op grote schaal bedrukte katoen aan landen in het Verre Oosten en Afrika.