Doctores en chirurgijns

De belangrijkste vertegenwoordigers van de medische stand waren van de 16de tot de 19de eeuw de medicinae doctores en de chirurgijns.
In 1731 schilderde Cornelis Troost de bestuursleden van het Amsterdamse chirurgijnsgilde.
[klik voor vergroting]

Tussen beide beroepen bestond een wereld van verschil. De eersten hadden gestudeerd aan een universiteit. Ze hadden Hippocrates en Galenus gelezen die toen als onfeilbaar werden beschouwd en waren opgeleid in de leer van de lichaamssappen.

Bijgevolg konden ze in de praktijk weinig anders doen dan onderzoeken of de sappen van de zieke wel in orde waren. Dat gebeurde door het voelen van de pols, het bekijken van de urine en het meten van de lichaamstemperatuur. Dat alles ging met veel bombarie gepaard; de heren hadden gestudeerd en wilden dat weten ook.

Met hoge hoed en gehuld in een zwierige tabberd verschenen zij aan het ziekbed. Had de doctor eenmaal zijn diagnose gesteld, dan kwam de chirurgijn in actie voor het openen van een ader, het zetten van bloedzuigers of het verrichten van een chirurgische ingreep. Want dat vuile werk was beneden de waardigheid van de heren doctoren.

Afbeelding: In 1731 schilderde Cornelis Troost de bestuursleden van het Amsterdamse chirurgijnsgilde.

cellulaire strafgevangenis

1850 - Opening van de cellulaire strafgevangenis in Amsterdam, de eerste in haar soort. Na binnenkomst worden de gevangenen opgesloten in een cel. In de zomer moeten ze daar 14 uur per dag werken (touwpluizen, erwten lezen, aardappelen schillen), in de winter 11 uur. Op zondagen zijn ze vrij en mogen ze wat lezen. Bij het luchten krijgen ze een kap op, zodat ze niemand kunnen zien. Spreken is verboden. Tijdens de kerkdienst zit iedere gevangene in een apart hokje, zodat ook dan onderling contact onmogelijk is.

Relevante tijdvakken