Vrouwen tegen de slavernij door Lyangelo Vasquez en Mirjam Gulmans
Dames-Comité ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname
In 1842 stuurt een groep Rotterdamse dames in een brief een noodkreet aan Koning Willem II om een einde te maken aan de slavernij in de West-Indische Koloniën. De koning ontvangt de 129 vrouwelijke handtekeningen voor de emancipatie van de slaven, zoals de afschaffing ook genoemd wordt, met verbazing. Het is voor het eerst dat vrouwen zich direct bemoeien met een politieke kwestie.
Het is op den toestand der Slaven in de West-Indische bezittingen dat wij, ondergetekende, vrouwelijke ingezetenen der Nederlanden, nederig Uwer Majesteit’s aandacht zouden wenschen te vestigen. Terwijl wij zelve de vrijheid, dat grootste der aardsche voorregten, genieten, kunnen wij niet langer met onverschilligeooren aanhooren de roepstem dergenen die van dezelve verstoken zijn. Er gaat uit Suriname eene kreet op die ons luide toeroept al onze beste pogingen te werk te stellen, om Uwe Majesteit te bewegen aan de Afschaffing der Slavernij te willen bevorderlijk zijn.
De andere kant van de wereld
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vervult sinds het begin van de 17e eeuw een actieve rol in de Trans-Atlantische Slavenhandel. Nederlandse handelaars vervoeren honderdduizenden mensen vanuit Afrika naar de Nieuwe Wereld, om ze als slaaf te verkopen aan de plantage-eigenaren in de West-Indische Koloniën. Vooral vanuit de havenplaats Vlissingen vertrekken vele Nederlandse schepen om slaven te halen.
Ondanks het grote aandeel van Nederland in de slavenhandel, heeft de Nederlandse bevolking in de eerste helft van de IJzeren Eeuw nauwelijks een idee van wat slavernij inhoudt. Deze gruwelen spelen zich af aan de andere kant de wereld. Bijna niemand associeert producten als koffie en suiker met slavernij.
Van een sterk georganiseerde antislavernij beweging is dan ook sprake. In Engeland is dat heel anders. Daar zijn tegenstanders van de slavernij goed georganiseerd en krijgen vrouwen de kans om een actieve rol te vervullen. Engeland schaft in 1807 de slavenhandel af en is daarmee het eerste Europese land dat deze stap zet. Nederland volgt in 1814, maar pas na flinke druk van de Engeland. De Engelsen schaffen in 1833 zelfs het totale systeem van slavernij af, mede dankzij felle protestacties van Engelse vrouwen. Deze dames verzamelen maar liefst 400.000 handtekeningen! Diezelfde Engelse vrouwen vertrekken kort daarop naar Nederland, om ook daar de slavernijkwestie op de politieke agenda te krijgen. Zo houdt Elisabeth Fry in 1840 op Nederlandse bodem vurige anti-slavernij pleidooien. Die maken, met name in christelijke kringen diepe indruk. In 1842 wordt de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij (NMBAS) opgericht. De beweging heeft tot doel om de slaven “te brengen tot kennis van het Evangelie van Onzen Grooten God en zaligmakende Jesus Christus”. De NMBAS bestaat uitsluitend uit mannen. Vrouwen dienen zich niet bezig te houden met politieke zaken.
Domein van de koning
De abolitionisten richten zich steeds vaker met petities tot koning Willem II. Actievoerende vrouwen grijpen hun kans zoals blijkt uit de eerder genoemde petitie van de Rotterdamse dames. De koning zit daar niet bepaald op te wachten. Koloniale kwesties behoren tot zijn domein. Burgers moeten zich daar niet mee bemoeien. Hij is vooral verbaasd over de petitie van de dames. Van vrouwen verwacht hij helemaal niet dat zij zich bemoeien met een politieke zaak.
Niet alleen tegenstanders van de slavernij in Nederland roeren zich bij de koning. Vanuit Suriname sijpelen geluiden van voorstanders door. Gealarmeerde plantage-eigenaren pleiten bij de koning voor handhaving van de slavernij. Zij beredeneren in hun petitie “dat zodane vrijlating indien deselven onberaden of ontijdig mogt tot stand komen, zeer gevaarlijk en hoogst nadelige gevolgen zo voor den rust des kolonie, als het bezitregt de Grondeigenaren zouden kunnen nazig slepen.”
De Koning staat onder druk van voor- en tegenstanders, maar is vooral gevoelig voor de argumenten van de eigenaren. Hij wil geen onrust in de koloniën en hij wil voorkomen dat de antislavernij beweging ook in Suriname vaste voet aan de grond krijgt. Willem II laat weten dat hij erop vertrouwt dat zij “in het belang van de openbare orde” hun activiteiten niet naar Suriname verleggen.
In naam van de koning reageert Minister van Koloniën J.C. Baud 26 juli 1842 op de petities. Het is ook de regering duidelijk dat de afschaffing van de slavernij door de internationale ontwikkelingen niet meer is tegen te houden. Maar de regering wil voorkomen dat afschaffing leidt tot economische ineenstorting van de plantage-economie.
“Suriname moet [….] door de emancipatie in voorspoed en bloei toenemen…Maar dat doel kan door de emancipatie zeker thans nog niet bereikt worden. In de eerste plaats, omdat de Surinaamsche slaven nog in het algemeen staan op dien lagen trap van beschaving, bij welken geene aanstrenging [inzet] die de vervulling der dierlijke behoeften te boven gaat, kan worden verwacht.”
Minister Baud waarschuwt ervoor dat slaven niet willen blijven werken op de Nederlandse plantages als zij eenmaal vrij zijn. Hij stuurt aan op uitstel, om het economisch verliezen zoveel mogelijk te beperken.
De leden van de antislavernij beweging blijken gevoelig voor genoemde argumenten. Zij willen in hun burgerlijk fatsoen de economische groei van Nederland niet in de weg staan. De kwestie wordt opzij geschoven.
Harriet Beecher Stowe en Anna Bergendahl
Tien jaar is het stil in Nederland. Tot in 1853 een Amerikaanse vrouw de discussie over de slavernij opnieuw aanwakkert: Harriet Beecher Stowe. Dat jaar verschijnt de Nederlandse vertaling van “Uncle Tom’s Cabin”. Stowe beschrijft de gruwelijkheid van de slavernij vanuit de hoofdpersoon Oom Tom. Zijn lijden spreekt enorm tot de verbeelding. Ineens kan men invoelen hoe zwaar ook het slavenbestaan in Suriname is. Politici spreken zich uit in de Kamer en de NMBAS wordt nieuw leven ingeblazen.
De dames komen in die vijftiger jaren ook opnieuw in actie en de 28-jarige Anna Amalia Bergendahl neemt het voortouw. Beïnvloed door de ideeën van de Engelse Elisabeth Fry en de Amerikaanse Beecher Stowe, richt zij in 1856 het “Dames-Comité ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname” op. Bergendahl komt uit een maatschappelijk betrokken gezin en is begaan met het lot van de slaven.
Als kind heeft ze enige tijd Brazilië doorgebracht, het land waar Nederlanders in de 16e eeuw voor het eerst overgingen op het systeem van Transatlantische slavernij . Van dichtbij heeft ze kunnen waarnemen hoe onderdrukkend dit systeem is voor de slaven. In Londen heeft ze gezien op welke wijze vrouwen invloed kunnen uitoefenen in het publieke debat. Ze combineert haar betrokkenheid met haar ervaring als bestuurder, opgedaan bij haar moeders “Vereeniging Hulpbetoon aan Eerlijke en Vlijtige Armoede”.
Emancipatie
De activiteiten van het Dames-Comité komen neer op bidden en het organiseren van handwerkverlotingen. De dames borduren er op los en maken “keurige Handwerken” zoals “Wit Borduursel, Haak- en Breiwerk, Gemaakte Kleedinkstukken, geschikt ter uitdeling aan behoeftigen, en verder Boeken, Platen, Ornamenten, Tekeningen, Sieraden, enz”. Met de opbrengst van de verloting kopen de vrouwen slaven vrij in Suriname, in 1856 krijgen 79 slaven hun vrijheid terug.
Ook blijven de dames petities indienen. Dit blijkt een gangbare politieke instrument waar gretig gebruik van wordt gemaakt. Dankzij alle aandacht heeft de slavernijkwestie inmiddels de Tweede Kamer bereikt. In 1855 belooft de regering eindelijk met een wetsvoorstel tot afschaffing te komen. De slavernij wordt uiteindelijk afgeschaft met de emancipatiewet van 1863. Het succes in het bereiken van de emancipatie van de slaven helpt de vrouwen zelf te emanciperen en het politieke toneel te betreden. De eerste vrouw wordt pas in 1918 actief in de Nederlandse politiek, 55 jaar na de afschaffing van de slavernij.