hieroglyphen

A T L A N T I S

fantasie of werkelijkheid?


Het raadsel van Atlantis opgelost?

Het verhaal van het in zee verzonken Atlantis, dat door Plato de wereld is ingebracht, spreekt al eeuwenlang tot de verbeelding. Het heeft bijvoorbeeld een romancier als Jules Verne bewogen om in zijn Twintig duizend mijlen onder zee kapitein Nemo en professor Arronax op de bodem van de Atlantische Oceaan te laten ronddwalen, temidden van de resten van het eens zo machtige rijk. En het inspireerde in 1919 Pierre Benoit tot het schrijven van L'Atlantide, dat hem de grote romanprijs van de Académie française heeft opgeleverd.

Ook wetenschappers en, in veel groter getale, pseudo-wetenschappers zijn door de ondergang van Atlantis gefascineerd geraakt. Velen van hen zijn op zoek gegaan naar sporen van het verloren continent, dat volgens Plato groter was geweest dan Klein-Azië en Afrika tezamen. Bij die speurtocht raakte men overigens steeds verder verwijderd van de plek waar Plato zelf Atlantis had gesitueerd. Voorbij de zuilen van Hercules (dat wil zeggen: de Straat van Gibraltar), ergens in de Atlantische Oceaan, daar had het eilandenrijk gelegen dat eens in zijn overmoed de strijd tegen heel Europa en Azië aangebonden had en dat die gebieden ook zou hebben onderworpen, als niet de heldenmoed der Atheners de opmars tot staan had gebracht. Aldus Plato in zijn Timaeus. Hij had dit verhaal, naar eigen zeggen, van anderen, die het op hun beurt in Egypte hadden vernomen. Plato vertelt verder dat op een kwade dag geweldige aardbevingen en overstromingen niet alleen heel Athene hadden weggevaagd, maar ook het rijk van Atlantis in zee hadden doen verzinken. Dit alles zou zich ongeveer 9000 (!) jaar vóór zijn eigen tijd hebben afgespeeld.

Alleen al op chronologische gronden is het volstrekt onzinnig om het door Plato (427-347 v. Chr.) doorvertelde relaas strikt letterlijk als een historische gebeurtenis op te vatten. Maar dat heeft sommige lieden er niet van weerhouden toch op zoek te gaan naar het verloren rijk (waarvan Plato in zijn Critias een nadere beschrijving heeft gegeven). En zij vonden het. bij de Azoren, of aan de monding van de Schelde, of in de buurt van Helgoland, of in het noorden van Zweden, of nog weer ergens anders. In het pas verschenen boek van de Engelsman Peter James, The Sunken Kingdom - The Atlantis Mystery Solved, worden dergelijke theorieën uitvoerig besproken en wordt de onhoudbaarheid ervan vakkundig aangetoond. Enkele speurders naar Atlantis beseften dat een al te letterlijk nemen van Plato's tekst zou leiden tot absurditeiten. Maar daar vonden zij wat op. De tekst kon immers best een klein beetje veranderd worden. Als men nu eens aannam dat Atlantis niet negenduizend jaar voor Plato's eigen tijd was vergaan, maar slechts negenhonderd jaar, dan was het chronologisch probleem toch de wereld uit? Anderen lieten zich aan de tekst zelf nauwelijks iets gelegen liggen en probeerden tussen de regels door Plato's diepere bedoeling te achterhalen. Natuurlijk, Plato had Atlantis als enorm groot afgeschilderd en hij had het rijk in de Atlantische Oceaan laten verzinken, maar omvang en ligging waren toch zeker niet meer dan bijkomstigheden? De kern van de zaak was deze: een hoge beschaving was ten onder gegaan. Naar zo'n beschaving moest men zoeken. Vond men die, dan had men ook Atlantis gevonden.

En men heeft dit Atlantis gevonden. Of liever, meer dan één - James weet er in zijn boek boeiend over te vertellen. Creta, waar in het begin van de 20ste eeuw Sir Arthur Evans de resten van de Minoïsche beschaving had blootgelegd, leek tot in de jaren '70 de beste papieren te hebben. Een vloedgolf na een vulkaanuitbarsting op het naburige eiland Thera (Santorini) zou, zo dacht men een tijd lang, aan het rijk van koning Minos op Creta rond 1500 v. Chr. een eind hebben gemaakt. Klopte dat niet prachtig met het verhaal over de ondergang van Atlantis bij Plato? Maar helaas, ook onder deze theorie werd de bodem weggeslagen. De eruptie op Thera heeft anderhalve eeuw vóór de ondergang van de Minoïsche beschaving plaats gevonden. En de Minoïsche paleizen zijn niet verwoest door een vloedgolf, maar door Myceense krijgers, afkomstig van het vasteland van Griekenland.

In het eerste gedeelte van The Sunken Kingdom vertelt Peter James op onderhoudende wijze over de nu al eeuwen durende speurtocht naar Atlantis. Zijn behandeling van de verschillende theorieën is niet uitputtend, maar wel verstandig, en vlot geschreven. James verwerpt, terecht, alle tot nu toe ondernomen pogingen om Atlantis ergens te localiseren. Maar dat is slechts de opmaat tot het eigenlijke onderwerp van zijn boek: de verdediging van een geheel nieuwe visie. James meent namelijk zelf het raadsel van Atlantis te hebben opgelost. Volgens hem moet er een in het tweede millennium v. Chr. verzonken stad liggen in het westen van Turkije, op de bodem van een bergmeer in de buurt van Izmir (Smyrna). Het zal duidelijk zijn dat James, net als vele van zijn voorgangers, naar tijd en plaats ver is afgedwaald van het door Plato vertelde verhaal. Alleen de kern daarvan heeft hij overgehouden en het heeft heel wat redeneerkunst gekost om de rest in de gewenste richting om te buigen. Dat hij de kern van Plato's excurs over Atlantis als historisch betrouwbaar beschouwt, heeft James gemeen met alle andere `Atlantologen'. Het is tevens het zwakke punt in elke redenering. Het Atlantis van Plato is net als de Hel van Dante en het Eiland van Robinson Crusoë een literaire fictie. Betekent dit dat we The Sunken Kingdom zonder meer kunnen afdoen als weer een van die overbodige boeken waar de mensheid niets aan heeft? Die conclusie zou te voorbarig zijn. James heeft een spannende detective geschreven. Het lijk is niet gevonden en zal ook nooit gevonden worden. Dit laatste bestrijdt James uiteraard. Volgens hen is het wachten slechts op een nieuwe Heinrich Schliemann om zijn gelijk daadwerkelijk aan te tonen.
Hans Teitler


Peter James: The sunken kingdom. The Atlantis mystery solved.
Jonathan Cape, Londen 1995.
ISBN 0 224 03810 9.
Met dank aan De Volkskrant die toestemming gaf voor publicatie van bovenstaand artikel op Internet.


Over de auteur:
H.C. Teitler (1941) studeerde Klassieke Talen (UvA) en Geschiedenis (RUL). Hij was acht jaar werkzaam als leraar in het VWO en een MO-opleiding in Rotterdam. Sinds 1975 is hij docent bij de Vakgroep Geschiedenis, afdeling Oude Geschiedenis, van de Utrechtse universiteit. Teitler promoveerde in 1983 op een proefschrift over de sociale positie van stenografen in de Romeinse keizertijd (een Engelse vertaling hiervan verscheen in 1985). Hij publiceert voornamelijk over de Romeinse geschiedenis.


We gaan op ontdekkingsreis.



?