In de negentiende eeuw werden drugs als cocaïne en heroïne als veel normaler beschouwd dan tegenwoordig.
Heroïne was op de Nederlandse markt te verkrijgen als geneesmiddel. Maar ook de VOC verwierf al enige tijd daarvoor zijn rijkdom met het verhandelen van opiaten. Cocaïne hielp in de negentiende eeuw menigeen van zijn depressie af. In Amsterdam stond er zelfs enige tijd een cocaïnefabriek. Andersom keek men vroeger anders aan tegen middelen die nu min of meer geaccepteerd zijn. De eerste man in Europa die tabak rookte werd met de nek aangekeken. Die rook die overal vandaan kwam kon niet anders dan duivels zijn. Men was ook zeer wantrouwend tegenover koffie: vrouwen die kinderen kregen van koffiedrinkende mannen moesten opletten dat ze geen apen zouden baren. Wetgeving omtrent drugs bestaat pas sinds het begin van de twintigste eeuw. Vooral sinds de Eerste Wereldoorlog werd er in navolging van de Verenigde Staten veel strenger op gelet. Vóór deze tijd kon je dus niet echt spreken van een verbod of wetgeving. Uiteraard bestonden er wel taboes, maar dit was meer uit Christelijk-puriteins oogpunt. Meer info over de veranderende opvattingen over genotmiddelen: - Roy Porter and Mikulas Teich (1995), Drugs and narcotics in history. Cambridge - Website Jellinek-kliniek: http://www.jellinek.nl/vraagenantwoord/full-story.php?q=562&id=11 - http://www.nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Drugs/geschiedenis.html - Marcel de Kort (1995), Tussen patiënt en delinquent, geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid. Hilversum.
|