Telefoon!
Peinzende treinreizigers worden heden ten dage in hun gecapitonneerde coupés frequent lastiggevallen; zij horen medereizigers sans gêne en met bravoure telefonisch tekeergaan over intieme zielenroerselen en particuliere aangelegenheden.
Zelfs in de weidsheid van een rijke concertzaal wordt de ascetische klavecinist die geconcentreerd en consciëntieus een cantate begeleidt, rauwelijks gestoord door gedownloade riedels van een hinnikend paard of een hit uit de toptien; je krijgt er welhaast het heen-en-weer van.
Mobiel bellen is inmiddels tot in de jongste leeftijdscategorieën doorgedrongen; in scholen is het usance dat slimmeriken en apenkoppen de godganse dag sms'en om met elkaar te communiceren over efemere activiteiten en exotisch gedachtegoed.
Het intermenselijk contact is rigoureus veranderd; het robuuste bakelieten telefoontoestel en de somtijds langverbeide conversatie zijn verdrongen door te veel geë-mailde lariekoek en mobiel gewauwel, waarop meestentijds geen peil valt te trekken.
Nooit ofte nimmer had de negentiende-eeuwer Graham Bell kunnen voorzien wat zijn avant-gardistische inventiviteit teweeg zou brengen; het product van zijn visionaire exercities was indertijd prestigieus gerei van de geprivilegieerde bourgeoisie en puissant rijken van adellijken huize.
Thans is het mobieltje een financieel interessant hebbedingetje voor velen; wie kan het zich ten langen leste nog permitteren op pad te gaan zonder dat minuscule apparaatje in zijn precieuze ovale etuitje?
Decennialang was de telefoon een zegen; nu echter fronsen niet weinigen de wenkbrauwen wanneer zij kantje boord het vege lijf redden na weer eens te zijn gebruuskeerd door een druk pratende automobilist, die strijk-en-zet beweert dat hij ondanks dat frenetieke gebel veilig rijdt.
Aan de onoorbare praktijken van gsm-junks valt nauwelijks meer te ontsnappen; nochtans lijkt dit de plaats om de autistische wildbeller te kapittelen: beëindig als de wiedeweerga dat nietsontziende gekoeioneer van de toch al veelgeplaagde medemens!