1 Stand

column

Terug naar de standenmaatschappij? door Jonathan Maas

Nederland dreigt weer een standensamenleving te worden, net als in de negentiende eeuw. Is dat erg?

fleecetrui

Ik was laatst in het theater van Lelystad. Mijn ouders wonen daar, ikzelf vroeger ook voordat ik elf jaar geleden naar Amsterdam verhuisde. Af en toe gaan we met elkaar naar een voorstelling. Terwijl ik –keurig opgevoed- met overhemd, jasje, nette schoenen in mijn stoel zat, vergaapte ik me aan het theaterpubliek: aangesjokt in joggingbroeken, ongewassen en ongekamde haren, fleecetruien, windjacks, afgetrapte gympen en hikingboots. Om me heen werd platter Amsterdams gesproken dan binnen de ring van 020. Ook wanneer ik door het centrum van de Flevolandse hoofdstad wandel, bekruipt mij dezelfde gedachte als daar in de zaal: deze mensen bestaan natuurlijk ook nog. Dat klinkt elitair en dat is het ook. Dat betekent nog niet dat ik een snob ben. De kwestie is deze: ik kom dit soort mensen in mijn eigen biotoop gewoon niet meer tegen. Ik woon in Amsterdam-Zuid, werk bij de VPRO en als ik op het terras zit of het park in ga bivakkeer ik kennelijk tussen ‘mijn soort mensen’ – een reservaat.

Een particuliere kwestie? Klein bier? Nee. Nederland dreigt een meritocratische standensamenleving te worden, merkten onderzoekers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en de Wetenschappelijke Raad voor de Regering (WRR) eind vorig jaar al op.

‘Er is in ons land een groeiende sociale afstand tussen lager- en hoger opgeleiden, schreven ze in het rapport Gescheiden Werelden. Het zijn twee groepen die in het dagelijks leven nauwelijks contact hebben. Vroeger kwamen alle lagen elkaar tegen in de kerk of, in het geval van mannen, tijdens de verplichte militaire dienst, nu is er sprake van wederzijdse vermijding. Het doet denken aan het leven in het begin van de negentiende eeuw. Nederland was een standenmaatschappij, bestaande uit armen en rijken die compleet langs elkaar heen leefden.

Er is in ons land een groeiende sociale afstand tussen lager- en hoger opgeleiden

Uit het rapport van Sociaal Cultureel Planbureau

Is dat erg? Is het niet heel natuurlijk dat je je graag met likeminded mensen omgeeft die er eenzelfde levensstijl op nahouden? Will Tiemeijer, onderzoeker bij de WRR, schreef mee aan bovengenoemd rapport. Psychologisch geeft het comfort om de wereld op te delen in wij tegen zij en om je met gelijkgestemde zielen te omgeven, weet hij. ‘Het bevestigt je identiteit en het heeft verbondenheid’, zegt hij. ‘Ik werk bij de WRR en woon in een goede wijk in Utrecht. Ik kom nauwelijks mensen buiten mijn eigen biotoop tegen. Een paar meter van mijn huis is een arbeiderswijk. Ik zoek geen contact met die mensen, en zij niet met mij.’ Niets mee aan de hand. Zolang er maar een basaal gevoel van solidariteit is. ‘In de hoogtijdagen van het negentiende eeuws kapitalisme zag je schrijnende gevallen van structurele ongelijkheid’, zegt Tiemeijer. ‘Dat kan een samenleving wel ontwrichten.’ Nu komt solidariteit je niet vanzelf aanwaaien. Het is ook geen altruïsme, het is vaak gestoeld op eigenbelang, stelt cultuurhistoricus René Cuperus. ‘Pas toen rijke Amsterdammers bang waren dat ze zelf tbc zouden krijgen van de armen ontstond er solidariteit om wat tegen de ziekte te doen’, verklaart Cuperus. ‘Dat is de basis geworden van onze solidaire verzorgingsstaat, met rechten en plichten als gemene deler tussen verschillende groepen.’

Een zo’n gemene deler is een gedeeld beeld van de werkelijkheid. ‘Ik vind het hoopgevend dat zowel hoger als lager opgeleiden naar het NOS Journaal kijken’, zegt Tiemeijer. ‘Daarnaast moeten beide groepen erkennen dat ze samen een politieke gemeenschap vormen: Nederland. Als de huizen in Groningen instorten moet je je verplicht voelen daar iets tegen te doen, ook al woon je in de Randstad. De Groningers horen bij ons. Als ik rijk ben moet ik ook belasting willen betalen voor mensen die het minder goed hebben.’

Pas toen rijke Amsterdammers bang waren dat ze zelf tbc zouden krijgen van de armen ontstond er solidariteit om wat tegen de ziekte te doen

René Cuperus, cultuurhistoricus

Ook belangrijk voor stabiliteit in een land: een tevreden middenklasse. Na alle modernisering van de negentiende eeuw gingen massa’s mensen er begin twintigste eeuw financieel en qua levensstijl op vooruit. Dan komt er economische crisis. De middenklasse wordt arm en bang. Het nazisme rukt op. ‘Wanneer mensen die er op zijn vooruitgegaan ineens het gevoel hebben dat ze erop achteruitgaan, wordt het gevaarlijk’, waarschuwt René Cuperus. ‘Hitler steunde vooral op een middenklasse die zich bekneld voelde tussen hoog en laag. Na de Tweede Wereldoorlog is er daarom alles aan gedaan om een stabiele middenklasse-samenleving te vormen. Door consumptiestijging en door de vorming van een democratische rechtstaat en verzorgingsstaat. De periode 1945 - 1980 kun je de gouden eeuw van de middenklasse noemen. Daarna wordt de verzorgingsstaat die de middenklasse zekerheid bood door neoliberaal beleid beetje bij beetje afgebrokkeld. Dat is link, zeker in een tijd van nieuwe revolutie.’

Want na de industriële revolutie van de negentiende eeuw zitten we nu midden in de digitale revolutie. Ook wel ‘Die zweite moderne’ genoemd, een tijd gekenmerkt door ICT en globalisatie. Het gevolg: alles in de samenleving wordt weer door elkaar geschud en heroverwogen, tradities en instituties staan op de tocht. Vooral lageropgeleiden weten niet of ze zich staande kunnen houden in de geglobaliseerde wereld.

hiking boots

Tussen de nieuwe standen, niet meer bepaald door komaf maar vooral door opleiding, wordt gebotst rond globaliseringskwesties, zoals open grenzen, immigratie en de Europese eenwording. De geschiedenis lijkt zich in zekere zin te herhalen. Anders dan velen denken komt de aanhang van de anti-Europese en anti-immigratiepartij PVV ook uit de middenklasse, stelt Cuperus. ‘De PVV is een dwarsdoorsnede van Nederland, het is niet alleen de onderklasse die op Wilders stemt. Je had je kunnen voorstellen dat de zorgen om de spanning tussen democratische rechtstaat en orthodoxe islam hoog en laag bij elkaar hadden kunnen brengen. Maar hoger opgeleiden zijn zo anti-Wilders dat ze hier liever aan voorbijgaan. Maar ook hoger opgeleiden zijn onzeker. Want tellen ABN Amro en Phillips nog wel mee als global players in de geglobaliseerde wereld?’

Herkenbaar. Ook ik ben als hoog opgeleid journalist en zelfverklaard kosmopoliet onzeker. De traditionele media waar ik voor werk staan op de helling; eigenlijk mijn hele vak staat ter discussie. Verdwijnt mijn ambacht en moet ik me herscholen, leren programmeren en in nulletjes en eentjes leren denken? Is er voor mijn generatie nog pensioen tegen de tijd dat we oud zijn? Waarschijnlijk heb ik veel gemeen met de mensen in het theater van Lelystad. Ook al dragen zij een fleecetrui en hikingboots en doe ik deftig in een jasje. Reden genoeg nog om solidair te zijn.