3 Stoom

basic

Het zware arbeidersleven door Fabian de Bont

Elf uur per dag in de fabriek, hoe voelt dat?

p.297---Weverij---Gebroeders-van-Heek-FA-0142-09

Weverij van de gebroeders van Heek, 1895

Bron: Koninklijk Huisarchief

Het is 1890 en Twente is hét industrieel walhalla van Nederland met Enschede als één van de grotere textielsteden van Europa. Mannen, vrouwen en zelfs kinderen vinden werk in de fabrieken en werken daar de klok rond. Ze staan in slecht geventileerde kamers vol machines en verdienen nét genoeg om rond te komen. Maar hoe voelt dat eigenlijk, elf uur per dag aan het werk? De redactie van De IJzeren Eeuw ging met de stempelkaart in de hand langs fabrieken in 1890 en vroeg het de arbeiders, fabrikanten en betrokken.

Johanna Eissink (45): spinster bij de Almelose stoomspinnerij:


Al achttien jaar ben ik werkzaam in de spinnerij. Er is veel stof bij ons op de afdeling, maar ik ben altijd gezond gebleven. Mijn man is minder gelukkig. Hij werkte als spinner. Nu heeft hij een ziekte in de ruggengraat. Vroeger ging ik dus niet naar de fabriek, maar sinds zijn ziekte ben ik genoodzaakt te werken, want op het ziekenfonds van een daalder per week kunnen wij niet leven.

Gerrit Bennink(32), socialist en voorman:


Ooit was ik zelf een ‘werkman der fabriek’, totdat de weverij afbrandde en ik van vier hoog naar beneden heb moeten springen. Pas toen mijn rug brak realiseerde ik mij hoe beklagenswaardig de toestand van de volwassen slaven en slavinnen in de ‘Twentse hel’ is. Het is een arm bestaan, zonder maar ook één perspectief op beter leven: Elf uur lang verrichten ze in een bedompte fabriek eentonige arbeid. Elke dag weer. Het loon is niet veel en in elk huishouden moet ieder kind werken om het hoofd boven water te houden. Het voedsel bestaat uit roggebrood, aardappelen en soms een stukje varkensvet. Vlees is hun totaal onbekend. Bij ziekte krijgen zij niet het nodige om beter te worden. Het is triest…

Op het ziekenfonds van een daalder per week kunnen wij niet leven

Johanna Eissink (45)
p.492---Stork.jpg

Personeel van de Stork ketelmakerij, 1901

Bron: Beeldbank Historisch Centrum Overijssel

Dirk Willem Stork (35), fabrikant van stoommachines:


Mijn werknemers laat ik tien uur per dag werken en bij voorkeur niet ’s avonds of op zondag. Dat is iets te veel van het goede. Mocht het toch gebeuren, dan betaal ik natuurlijk vijfentwintig procent boven op het normale loon. Wij geven cursussen voor tekenen, natuur- en wiskunde en natuurlijk constructieleer. Deze lessen worden goed bezocht en zijn tijdens werkuren. Onze jongens zijn zo gemotiveerd. Er is elk jaar ook een wedstrijd voor de besten onder hen. Zo stimuleer ik de arbeidersgeest - iets wat mijn vader zeer belangrijk vond, toen hij deze fabriek oprichtte. Verder is er een sportclub, een spaarkas, pensioenfonds en ik bied zelfs arbeiderswoningen aan. Het is bij ons op de zaak een zeldzaamheid als een werkman om loonsverhoging vraagt - er heerst een tevreden sfeer.

Hendrik Greve (31), wever bij Van Heek&Co:


Op mijn negende begon ik als wever, maar er is zo’n groot verschil tussen het weven van toen en nu. Het werk is zwaar geworden, het is verstandiger om pas op een latere leeftijd te beginnen. Het lichaam van een negenjarige is echt niet gebouwd voor dit fabriekswerk. Wat mij betreft beginnen ze pas op hun achttiende jaar. Maar zelfs voor een volwassen man is het uitputtend. Het werk is zwaar, de tijden zijn lang. Zelfs op de katholieke feestdagen wordt moeten wij aan de bak. En dan is het ook eens bloedheet, er zijn namelijk geen apparaten voor de luchtbevochtiging. En die machines… Ik zou in Enschede zomaar negen mensen kunnen aanwijzen, die door het uitschieten van de spoel met een kunstoog rondlopen.

p.342---Schoollokaal.jpg

Stork schoollokaal, ca 1907

Bron: Koninklijk Huisarchief

Andries Getkate (51), gepensioneerd, voorheen spinner bij Van Heek&Co:


Als jongeling kwam ik te werken bij de Gebroeders Van Heek. Op mijn tiende begon ik al met spinnen, nu doen mijn zeven dochters het. Ze halen samen ongeveer ƒ6,50.- per week op - net genoeg om rond te komen. Maar als ze vijf minuten te laat komen, moeten ze al gauw dertig cent per keer betalen. En als er een stuk van de machine breekt, schiet de boete al omhoog naar vijf- en zeventig cent. Dat is toch niet normaal, zo blijft er niets over. Ook over de veiligheidsmaatregelen ben ik niet te spreken. Ik had een kind op de fabriek, een meisje. ’s Avonds, na het werk was iemand vergeten het dekstuk op de weefmachine te zetten. De volgende dag kreeg het meisje haar duim er tussen. Ik was woedend vanwege deze onoplettendheid. De baas zei toen: ‘Ach, dat geeft niet, het was vroeg of laat toch wel een keer gebeurd’. En het ergste van al: mijn dochter Bertha heeft een bochel door al dat werken. Simpelweg omdat haar machine veel te laag staat. En ze is zeker niet de enige.

Gerrit Jan van Heek (52), textielfabrikant:


Elf uur aan het werk is goed te doen, hoor. Oké, een wever, die tien uur aan het touw heeft gestaan, is op het laatst iets meer meer afgemat dan in het begin - maar op een werktijd van elf uur heeft dat weinig invloed. Daarnaast zorg ik goed voor mijn werknemers. De lonen zijn gestegen en mijn mannen en vrouwen zijn topfit. Zowel lichamelijk als mentaal, zo er is zelfs een bibliotheek, waar gretig gebruik van wordt gemaakt. Kortom: ik heb het beste met mijn medewerkers voor. Iedereen is hier welkom, zelfs de allerjongsten onder ons. Ik acht het zelfs beter voor de ontwikkeling van kinderen als zij op hun twaalfde beginnen met werken. Als een wever zijn vak niet vroeg leert, leert hij het nooit goed.

Ik zou in Enschede zomaar negen mensen kunnen aanwijzen, die door het uitschieten van de spoel met een kunstoog rondlopen.

Hendrik Greve (31)
v.021---weefgetouwherrie

Albertha van Unen (33), weefster bij de firma Scholten&Co:


Zoals vele getrouwde vrouwen, werk ik ook in de fabriek. Als weefster zit ik op de vouwmachine. Laatst was er een staking - daar hebben mijn man en ik veel last van gehad. Er was geen geld meer en van de uitkering konden wij niet rondkomen. Als wij bij de heer Scholten gingen vragen om wat extra, riep hij: “ga maar langs bij de socialisten”. Nu ik weer terug ben in de fabriek is het ook geen pretje. Onze baas scheldt ons constant uit en het is hard werken. Maar, ach - nu hebben we tenminste weer wat geld.



Alfons Ariens (30), katholiek priester in Enschede:

Vaak kom ik bij arbeiders in de Krim en SebastopolDe Krim en Sebastopol waren twee arbeiderswijken in Enschede. De Krim was een wijk in het zuidelijk gedeelte van de stad. Deze bestond uit drie lange straten met vijf rijen woningen. Sebastopol was veel kleiner en lag in het oosten van Enschede. Aan het begin van de twintigste eeuw veranderden deze wijken, die eigenlijk bedoeld waren voor de textielarbeiders, in echte achterbuurten. over de vloer. Och, wat verschrikkelijk! Ze klotsen ’s morgens al voor zessen naar de fabriek en sjokken ’s avonds pas rond achten terug, om daarna nog – zo lang als ze kunnen – op hun eigen stuk land te werken. Kinderen gaan mee. Als schimmen lopen ze achter hun ouders aan, de slaap nog uit hun ogen wrijvend. Zeventig uur per week werken mannen, vrouwen en kinderen in een slecht verlicht en geventileerd hol. Om nog niet over het eten te spreken, het middagmaal bestaat enkel uit een schaal aardappelen. Ondervoeding is daardoor net zo vanzelfsprekend als longtering als gevolg van het geregeld inademen van die oliestank in de fabriek. De werkman is geen medewerker. Het is een werktuig!

De antwoorden van de ‘geïnterviewden’ zijn gebaseerd op een enquete gehouden door de Staatscommissie in 1890 over de arbeidsomstandigheden van fabrieksarbeiders in Twente.

Meer over Twente en de textielindustrie in aflevering 9 van De IJzeren Eeuw: ‘Twente op stoom’. Vanaf vrijdag 29 mei 2015 te zien om 21.05 uur op NPO 2 of op www.npogeschiedenis.nl/ijzereneeuw