De Amsterdamse tram

In de 19e eeuw, de tijd van de paardentram, werd wel gezegd dat de Amsterdamse Omnibus Maatschappij beter voor haar paarden zorgde dan voor haar personeel.

Het werk op de tram was zwaar met 100-urige werkweken, bij weer of geen weer. In de open trams was het koud en de salariëring was niet geweldig. Ook al verdiende de koetsier iets meer dan de conducteurs, de fooien van de passagiers waren noodzakelijk om het salaris een beetje op te krikken.

Bij vertrek van de tram werden er korte populaire deuntjes geblazen op de conducteurstrompet. De deuntjes verschilden per tram, om verwarring met collega’s te voorkomen. En dat was ook wel nodig want het verkeer was een grote chaos in die tijd. Pas in 1902 werd de regel ingevoerd dat er rechts gehouden moest worden en het was ook pas in dat jaar dat de trams vaste haltes kregen.

In 1900 werd het trambedrijf overgenomen door de gemeente Amsterdam. Het werk werd er niet makkelijker op. Er werden namelijk controleurs aangenomen die onverwacht moesten binnenstappen om naar het plaatsbewijs te vragen. Dit riep veel ergernis en agressie op in een tijd dat er nog bijna niemand zwartreed.  

Op 14 augustus 1900 deed de eerste elektrische tram zijn intrede en het duurde nog tot in 1906 voordat het hele net geëlektrificeerd was. Vier jaar later kwam er nog een grote verbetering. Alle open balkons en zijwanden van de tram werden met glas afgesloten waardoor het in de winter in ieder geval in de tram minder koud was dan erbuiten.  

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog was er op de trams de nodige onvrede over het werk bij de trambestuurders en er werd ook gestaakt op de trams. Bovendien zorgde concurrentie van taxi en auto ervoor dat de trammaatschappij het moeilijk had. Met instemming van het personeel werd toen tot een 48-urige werkweek besloten. Het aantal te werken uren verminderde maar de reizigers werden lastiger. Bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog was het personeel op de tram geregeld getuige van gewelddadig optreden van WA-mannen tegen joden. Het was dan ook het trampersoneel dat in grote getale aanwezig was bij de februaristaking in 1941.
 
In de jaren zestig besloot de GVB tot zelfbediening op de tram, stempel en kaartautomaten vervingen de conducteurs: hierdoor zagen voor het eerst de zwartrijders de deuren opengaan en kwam er veel meer agressie op de trams. Toch duurde het pas tot 1990 voordat het gemeentelijk vervoerbedrijf besloot om de conducteur weer op de tram te halen.

Meer info:

  • Potters, E., 'Wij waren de baas op de tram', in: Ons Amsterdam, februari 2005, nr 2.
  • Freeke, J., De kunst van het vervoer: een beeld van 150 jaar Amsterdams openbaar vervoer. Sdu/uitgeverij 1990.
  • Website stoomtrammuseum op www.museumstoomtram.nl

tweedehands

1397 - Een Utrechts gildekeur bepaalt dat ‘oudwantsnijders niet hangen zullen te koop kleederen an hun deurstijl of an hun vensters’. Al vroeg koopt een groot aantal mensen zijn kleren bij tweedehands zaken. Op de miniatuur een melkende boerin in de Middeleeuwen. Ze is gekleed in een cotte en om haar hoofd draagt ze een doek die wordt vastgehouden door een hoofdband.

Relevante tijdvakken