Philip Mechanicus (dagboek)

Categorie: Kampen
  • Persoonsgegevens
    Naam Philip Mechanicus (dagboek)
    Functie Chroniqueur van de joodse ondergang
    Geboortedatum 1889
    Sterfdatum 1944
    Categorie Kampen
    Video
    Weinig Duitsers in kamp Westerbork
    De Nederlandse marechaussee bewaakte kamp Westerbork, een joodse ordedienst deed de organisatie binnen. Er waren maar 20 à 30 Duitse SS'ers en commandant Gemmeker, die in een villa woonde.
    Bron: De Oorlog, deel 5 (2 min. 14 sec.)
  • Persoonsgegevens
    Naam Philip Mechanicus (dagboek)
    Functie Chroniqueur van de joodse ondergang
    Geboortedatum 1889
    Sterfdatum 1944
    Categorie Kampen
    Video
    Wekelijkse transporten Westerbork
    Iedere maandag komt in Westerbork de trein uit Polen terug. De sfeer wordt dan slecht in kamp Westerbork, want zoals iedere dinsdag zal de trein met 1.000 mensen naar een onbekende bestemming vertrekken.
    Bron: De Oorlog, deel 5 (18 sec.)
Over de sfeer en het leven in Westerbork is vooral zoveel bekend omdat journalist Philip Mechanicus er meer dan een jaar een dagboek heeft bijgehouden.
Zijn werk als chroniqueur van de Joodse ondergang (hij voelde zich als een drenkeling die zijn eigen schipbreuk verslaat) werd gedoogd, en de meeste van zijn aantekeningen zijn bewaard gebleven. Voortdurend beschrijft hij de neerdrukkende armoede van al die duizenden die daar op dat ellendige stuk hei waren bijeengedreven:

‘De Joden zitten hier in Westerbork als Job op de mesthoop: haveloos. Een kostuum en wat onderkleren om bij dag, een deken om ’s nachts de schamele leden te bedekken, een paar schoenen, een pet, een mes, een lepel en vork, een beker maakt hun hele bezit uit. (…)

De denkende jood stelt de vraag: waarom ben ik in deze vernederende, onterende toestand geplaatst? Er moet toch een diepere grond zijn waarom hij zo hard wordt getroffen; het enkele feit dat hij Jood is kan hem niet bevredigen als de oorzaak van zijn ellende, zijn onteigening, zijn isolering, zijn verbanning.’


De vraag is niet te beantwoorden. Mechanicus stelt vast dat onder deze omstandigheden die schamele bezittingen alsmaar belangrijker worden. Het leven verengt zich tot het allernoodzakelijkste:

‘Men kan hier in een dag geruïneerd zijn. Gisteren zijn in één familie de volgende rampen voorgekomen: de heer des huizes zijn zijn schoenen ontfutseld, het enige paar dat hij had, de vrouw des huizes heeft haar thermosfles gebroken, de zoon des huizes heeft een deken verloren.

Ja, dat zijn hier rampen: de heer des huizes, een man van middelbare leeftijd, liggende in het ziekenhuis, kan nu zijn middagwandeling niet meer maken, de vrouw des huizes kan haar man geen thee meer brengen, en hij leeft op dieet, de zoon des huizes heeft het ’s nachts nu koud.’


En het kan zo krankzinnig druk zijn in Westerbork. Er zijn hevige pieken, vooral in perioden dat er in de steden razzia’s worden gehouden. Het duurt dan weer weken voor er weer wat ruimte komt in de barakken waar de mensen opeengeperst moeten wonen en slapen.

In juni 1943 zijn er een paar grote razzia’s in Amsterdam waarbij duizenden joden worden opgepakt. Mechanicus beschrijft de gevolgen, een paar dagen later, in kamp Westerbork. De bagage van de gedeporteerden is in een aparte wagon meegekomen en ergens langs de spoorbaan ín de modder neergegooid:

‘Duizenden mannen en vrouwen hebben, na een lange afmattende wachttijd, hun bagage bemodderd teruggekregen. In dichte troepen zijn zij de barakken ingedreven: drie, vier, soms vijf mensen in twee bedden, mét hun bagage. De bedden staan drie verdiepingen hoog, gescheiden door gangetjes van een halve meter breedte op zijn hoogst, zonder één enkele tafel, bank of stoel.

Tot duizend, elfhonderd mensen in één barak, zonder elleboogruimte, zonder behoorlijke berging voor kleren, kriskras dooreen. Als mieren gaan zij langs en over elkaar, als kleine onbetekenende mieren. De opeengepakte mensenlijven stralen een hitte uit als in een oven. Zij verspreiden een walm als een brandende fakkel.’


De wekelijkse transporten zorgen voor doorstroming. Maar ze maken het leven tegelijk ondraaglijk. Het hele kamp leeft naar de maandagavond toe, als bekend wordt gemaakt wie er op de lijsten staan. Dan doen zich de grote drama’s voor in al die gezinnen. Mechanicus beschrijft dat meermalen op hartverscheurende wijze. In juli 1943 is hij zelf aan de beurt, zijn naam staat op de lijst. Het dagboek van 6 juli 1943:

‘Schreiende vrouwen. Schoonmaaksters hanteren snikkend de bezem, aan de open vensters staan vrouwen, badend in tranen. Vanmorgen zijn broers of zusters, vaders of moeders op transport gegaan. Mannen wordt het te machtig, zij slikken tranen weg. De trein gilt: de giftige slang begint te schuifelen. Twee aparte wagons met S-gevallen. Ikzelf ben door het oog van een naald gekropen. Vanmorgen om vier uur werd bekend dat ik van de lijst was geschrapt.

Felicitaties links en rechts; handjes van mijn naaste buren. Ik neem de uitingen van medeleven glimlachend in ontvangst. Inwendig voel ik pijn; overal worden andere mannen uit hun bedden geroepen om zich gereed te maken voor het duistere transport. De gelukwensen moeten evenzovele zweepslagen zijn in het gelaat van hen die gaan.’


Na elk transport herademt het kamp. Op dinsdagavond is er vaak een cabaret-avond gepland. Gemmeker en zijn medewerkers zitten op de eerste rij te genieten. Het peil is hoog, de beste artiesten van Nederland zijn joods en treden er op.

Er zijn soms ook bokswedstrijden, er wordt gevoetbald in het kamp, aan gymnastiek gedaan. Alles voor de ontspanning, de afleiding. Want het is weer gauw maandagavond, en dinsdagochtend, en dan vertrekt er opnieuw een trein naar het oosten:

‘De transporten blijven walging wekken. Zij geschieden in werkelijkheid in beestenwagens, die bestemd zijn voor het vervoer van paarden. De gedeporteerden liggen ook niet meer op stro, maar tussen hun eetzakken en kleine bagage in op de blote vloer, nu óók de zieken, die vorige week nog een matras meekregen.

De trein: een lange schurftige slang, van oude, smerige wagens, die het kamp in tweeën scheidt. De bannelingen: schunnige landverhuizers, die niet anders bezitten dan wat zij aan hebben. Mannen, stil, strakke gezichten, vrouwen, vaak snikkend. Ouden van dagen: strompelend, vooruit vallend onder de last over de slechte weg, soms door modderpoelen.’


Er zijn in totaal 107.000 joden en enige honderden Sinti en Roma, op wie de nazi’s eveneens jacht maakten, vanaf Westerbork naar de vernietigingskampen vervoerd. Vanuit Auschwitz en Bergen-Belsen zijn in totaal ongeveer 5000 gedeporteerden teruggekeerd.

Vanuit Sobibor, waar 34.000 Nederlanders zijn vermoord, vrijwel niemand. Voor al die mensen was dat perron in kamp Westerbork het laatste stukje Nederland dat hun voeten hebben aangeraakt.

Philip Mechanicus moet tenslotte ook op transport naar het oosten. Op 28 februari 1944 stopt zijn dagboek. In oktober 1944 is hij van Bergen-Belsen, waar hij ruim een half jaar gevangen heeft gezeten naar Auschwitz-Birkenau vervoerd, en daar doodgeschoten.


Bron:
*Philip Mechanicus, 'In depot. Dagboek uit Westerbork van Philip Mechanicus'; Ingeleid door prof. dr. J. Presser (Amsterdam 1964)

 

Links