mr. L. Visser (brieven)
Categorie: Bestuurders-
Persoonsgegevens
Naam mr. L. Visser (brieven) Functie Oud-president van de Hoge Raad Geboortedatum 21-08-1871 Sterfdatum 17-02-1942 Nationaliteit Nederlandse Categorie Bestuurders VideoOnenigheid in Joodse Raad De Joodse Raad in Amsterdam (o.l.v. Cohen) en de Joodse Raad in Twente (o.l.v. Menko) waren het oneens over hoe ze met de Duitsers moesten omgaan en of ze moesten onderduiken. Met Edith Cohen-Menko. Bron: De Oorlog, deel 5 (2 min. 26 sec.)
De structurele medewerking van de Joodse Raad van Amsterdam aan de deportaties is na de oorlog hevig bekritiseerd. En ook tijdens de oorlog al was er in joodse kring heftige discussie, eveneens binnen de Joodse Raad zelf.
Voorzitter David Cohen, een vooraanstaand hoogleraar klassieke talen die voor de oorlog actief was geweest in de Zionistenbond, correspondeerde erover met zijn vriend, mr L. Visser, die president was geweest van de Hoge Raad (ontslagen in november 1940 wegens het feit dat hij joods was), een van de meest gerespecteerde juristen in die dagen. Visser was het niet met de opstelling van Cohen eens. Hij schreef aan Cohen wat zijn medewerking aan de nazi’s feitelijk betekende:
‘Gij zijt daarvoor in zekere zin in dienst van de bezetter getreden en hebt u moeten getroosten de uitvoerder van zijn bevelen te zijn. En daarbij is het zelfs niet gebleven.
Erger nog, gij moet optreden als gangmaker voor die onderdrukkingspolitiek. Gij moet hem met uw weekblad helpen bij zijn geheime en illegale pogingen ons te scheiden uit het nationaal verband en ons in de “mededelingen van de Joodse Raad”, zijn onwettige bedreigingen en vreesaanjagingen overbrengen.’
Cohen bracht daar voortdurend tegenin dat er geen alternatief was: als de Joodse Raad zou weigeren mee te werken zouden de nazi’s hun maatregelen zelf uitvoeren, en dan veel harder en meedogenlozer, en zonder dat er mensen gespaard zouden kunnen worden. Het belang van de betrokkenen vereiste medewerking.
En op de achtergrond speelde de overtuiging van Asscher en Cohen (en van zoveel anderen) dat de oorlog spoedig voorbij zou zijn – de hele oorlog door dachten velen dat het nog maar een paar maanden zou duren. Maar voor mr Visser waren dat allemaal geen argumenten van betekenis. Hij schreef aan Cohen:
‘Is de prijs niet te hoog voor hetgeen verkregen is, ja zelfs, had hij wel ooit, voor wat ook, betaald mogen zijn? Het komt alles tóch, zegt gij. Als dat zo is, waartoe dan al uw pogen? Laat het echter zo zijn, maar laat dan ook het volgens u onvermijdelijke ergste ons aantreffen schuldeloos en met een zuiver geweten.'