Rose Jakobs (dagboek)
Categorie: Kinderen-
Persoonsgegevens
Naam Rose Jakobs (dagboek) Functie Onderduikster in Nijmegen Geboortedatum 04-05-1925 Sterfdatum 02-10-1944 Nationaliteit Duitse Categorie Kinderen VideoJoodse onderduikers op platteland In de loop van 1943 zitten ongeveer 25.000 Joden ondergedoken. Onderduiken is meestal het veiligst op het platteland. Het kan daar ook mis gaan, zoals op een boerderij in de Haarlemmermeer. Bron: De Oorlog, deel 5 (1 min. 6 sec.) -
Persoonsgegevens
Naam Rose Jakobs (dagboek) Functie Onderduikster in Nijmegen Geboortedatum 04-05-1925 Sterfdatum 02-10-1944 Nationaliteit Duitse Categorie Kinderen FotoRose Jakobs Bron: Boekomslag 'Rose Jakobs: De roos die nooit bloeide'
Rose Jakobs, een Duits meisje geboren in 1925, was met haar ouders naar Nederland gevlucht. In de zomer van 1942 dook ze onder in Nijmegen.
De rest van het gezin zat elders, in de buurt, zij zat bij een oom, tante en neefje. Rose werd opgevangen door een onderduikgezin, en moest op de bovenverdieping van het grote huis volkomen onopvallend zijn. Rose heeft gedurende de hele periode aantekeningen gemaakt, die pas 55 jaar na de bevrijding door haar zus zijn uitgegeven. Haar beschrijvingen geven een goed beeld van wat een onderduiker zoal kon meemaken. Een Duitse soldaat in huis, bijvoorbeeld, op 6 oktober 1942:
‘We hebben weer visitie: een Duitse soldaat. Ja werkelijk, een echte Duitse soldaat. Daar sta je paf van, hè? Het is één van die mannen die hier de leiding gelegd hebben, die komt eens plaudern.
Gezellig. Maar niet voor ons. Wij zitten of liggen op zolder. Wat een situatie. Die Duitser moest eens weten.’
Stil zijn, altijd maar stil zijn – dat is de basisvoorwaarde voor onderduikers. Altijd is er de angst voor ontdekking. Rose schrijft, op 28 januari 1943:
‘We zitten hier op ’t ogenblik in onze kamer, terwijl hier voor onze deur een nietsvermoedende werkster schoonmaakt. Natuurlijk zijn we muisstil en spreken of fluisteren geen woord.
Ja, Oom Sam kijkt zelfs al, als ik maar even met de krant ritsel. En ik moet hoognodig mijn keel schrapen.’
Het ontbreken van vrijheid, de hele dag op elkaars lip zitten, steeds minder te eten hebben – het leven in de onderduik wordt alsmaar moeilijker en treuriger. Het is steeds niet duidelijk hoeveel langer ze kunnen blijven.
Zelfs voor de immer optimistische Rose Jakobs, achttien jaar inmiddels, is het soms wat teveel. Op 20 mei 1943 peinst ze:
‘Ik denk er dikwijls aan dat wij toch eigenlijk maar een betrekkelijk geringe kans hebben om levend uit deze hel van verschrikkingen te komen.
Ten eerste is er voor ons steeds het gevaar dat alles ontdekt wordt. En dan de bommen. En de Moffen. Maar dan denk ik steeds weer aan die ene zin uit het nachtgebed: “De Eeuwige is met mij en ik vrees niets.”’
Het lot neemt voor Rose een bizarre wending. Ondanks hevige gevechten en allerlei bombardementen haalt ze met ‘haar liefsten’, zoals ze haar familie steeds noemt, ongedeerd het einde.
Op 27 september 1944 ontmoeten ze een Amerikaanse soldaat, een bevrijder. Hij is jood, het is Jom Kippoer. Bevrijders en bevrijden vallen elkaar huilend in de armen. Er wordt nog wel steeds gevochten rond Nijmegen.
Op 1 oktober zit Rose, zoals ze in haar laatste aantekening meldt, in de kelder te schuilen voor Duitse granaten. Over 2 oktober is slechts een bericht van haar zusje Esther beschikbaar:
‘Wij staken over naar de Eerste Hulp-post, toen ineens een splinterbom uit een overvliegend vliegtuig op ons viel. Rose werd dodelijk getroffen, een splinter in haar hart maakte een einde aan haar veelbelovende leven. Ik was slechts licht gewond.
Ik heb de hele nacht naast haar gezeten en gewaakt en aldoor maar ‘Sjema Jisrael’ gezegd, hopend en biddende dat zij misschien haar ogen zou opslaan.’
Esther heeft haar zusje de volgende dag begraven in een bos. Na de oorlog is Rose herbegraven in Nijmegen op de joodse begraafplaats. Haar dagboek is uitgegeven onder de titel ‘De Roos die nooit bloeide.’
Bron:
*R. Jakobs en E. Samuel-Jakobs, 'Rose Jakobs: De roos die nooit bloeide. Dagboek van een onderduikster (1942-1944)' (Amsterdam, 1999)