Het eerste vliegtuig van Jakarta naar Medan vertrekt om half zeven en zit helemaal vol. Naast Atik zit een man met een t-shirt met een voor Nederlanders direct herkenbaar logo. Politieacademie staat er onder.
Ja, hij is in Apeldoorn geweest. Nederlands spreekt hij niet. Atik heeft een heel gesprek met hem over lopende corruptieprocessen hier. Ik verdiep me in een roman van Jacob Vredenbregt, ‘De Staatsgreep’, gisteren gesigneerd van hem meegekregen.
In Medan schijnt de zon. We beginnen een rondje door de stad, de oude plattegrond uit 1935 bij de hand. Aan de Manggalaan stonden veel grote villa’s is ons verteld. Het heet nu anders, maar er staan nog villa’s. Drie op een rij zelfs, allen zo te zien al jaren onbewoond. Vervallen huizen fascineren, ze stimuleren de fantasie. In de bijgebouwen wonen Indonesische families.
Een man fungeert als beheerder, hij vertelt dat hij enige tijd geleden een Nederlands echtpaar heeft ontvangen wiens grootouders er woonden. Die hadden ook oude foto’s bij zich. De villa’s zijn nu eigendom van een Chinees, ze staan te koop. Het zal een fortuin kosten om ze op te knappen.
En ze staan aan een drukke weg. Dat bevalt me er niet aan. Om te filmen zou het mooi zijn om een iets smallere en rustige straat te vinden. De Jalan Multatuli, jawel, mooier kan het niet. Vroeger heette het Max Havelaarlaan. De huizen hier zijn lang niet zo statig, maar het zijn nog wel villa’s. Een plek om terug te komen.
We gaan de bergen in, naar Berastagi. Het is een geliefd vakantieoord. De temperatuur is er vanwege de hoogte aangenaam, de omgeving is prachtig. We lunchen er met Masfer. Hij woont in Berastagi en werkt als gids voor verschillende Nederlandse reisorganisaties. Vorig jaar heeft hij nog enkele mensen meegenomen naar voormalige Japanse interneringskampen in het binnenland. Daar gaan wij morgen ook naar toe.
Vanuit Nederland heb ik de nodige schetsen meegekregen, want het is niet makkelijk terug te vinden. Er is ook nauwelijks iets tastbaars van over. Toch wil ik er kijken. Masfer legt aan onze chauffeur uit hoe hij er moet komen. Zo moet het lukken.
Terug naar Medan doen we nog een soort junglereservaat aan, TWA Sibolangit. Het is vorig jaar geopend. Een pad leidt je door het oerwoud, af en toe zijn er borden met vragen voor scholieren. In de verte klinkt een kettingzaag, maar als die even stilvalt is het geluid van het oerwoud betoverend mooi.
Ruisende bomen van enorme omvang, exotische vogelgeluiden, een schreeuwende gibbon (denk ik, zeker weten doe ik het niet, maar dit zijn de apen die hier volgens het boekje zitten), ergens hoog in het dichte groen.
Ik probeer op foto’s de ‘ondoordringbare’ jungle vast te leggen. Die beelden zijn nodig bij het verhaal van de verbanning van de Indonesische nationalisten vanaf midden jaren twintig. Veel van hen zijn naar Nieuw-Guinea gestuurd, Boven-Digoel was berucht. Er is zelfs een Polygoon journaal uit 1928 waarin er in Amsterdam tegen dat kamp wordt gedemonstreerd.
Gebrek aan geld en tijd zorgen ervoor dat we zeker niet in Boven-Digoel kunnen gaan filmen. Maar met algemene shots van de jungle valt wel wat te vertellen. Al zullen dagboekfragmenten en muziek in mineur moeten helpen. Want vandaag ben ik vooral onder de indruk van de schoonheid van het oerwoud. Van de minieme paddenstoelen die ogen als tere witte bloemen tot de vergezichten naar in wolken gehulde bergen.
Gerda Jansen Hendriks