Opnieuw een eerste vlucht vanuit Jakarta. Half vijf het hotel uit. Het is donker, het regent, kortom het lukt niet erg om wakker te worden. Dat ben ik wel als we Surabaya bereiken. Toch een legendarische havenstad.
Maar we rijden eerst naar het buitengebied, op zoek naar een stuw in de Brantasrivier. Ik heb afdrukken uit een film van 1928 bij me. Toen werd de renovatie van de stuw gefilmd, het bouwwerk zelf dateert al van 1857.
In mijn voorlopige script staat deze stuw symbool voor het Nederlands koloniaal bewind. Zeker in de eerste helft van de 20ste eeuw was Indiƫ een waar ingenieurproject voor Nederland. Met dank aan de nog niet lang geleden gestorven socioloog J. van Doorn, die hier een prachtig boek over schreef.
De infrastructuur die toen werd aangelegd is er nog steeds. Het is eigenlijk nog onze enige zichtbare erfenis, naast verdwaalde Nederlandse woorden als ‘knalpot’ en ‘doorsmeer’. Onze chauffeur heeft na het zien van de plaatjes wel een vaag vermoeden, maar we gaan op zijn suggestie eerst langs bij het dichtstbijzijnde kantoor voor waterwerken.
De man daar kent de oude stuw wel. Het is anderhalf uur rijden verder. Dat blijkt de moeite waard. De stuw van toen is door de Indonesische overheid weliswaar geheel gerenoveerd in 1971, maar ze hebben een stuk van de oude sluis bewaard, met de steen van het oorspronkelijke bouwjaar.
De aanblik van de stuw is dan wel anders, maar de plek voelt goed. Authentiek Indonesisch. Er zijn eetstalletjes. Er wordt net als in de oude film nog steeds gevist. Het is bovendien bevredigend om te laten zien dat het ingenieurswerk niet is gestopt met het vertrek van Nederland. Ik kom hier terug.
Gerda Jansen Hendriks