Teuten waren rondreizende handelaren en ambachtslui uit de Kempen, een streek in het tegenwoordige Zuid-Oost Brabant en België.
Ze verkochten aardewerk, koperwaar en textiel, maar castreerden ook dieren en knipten haar (om dat weer als pruiken te kunnen verkopen). Vanuit hun eigen dorp trokken ze met hun koopwaar op de rug naar Holland, Noord-Nederland, tot in Duitsland en Denemarken. Ze waren goed georganiseerd, werkten samen in compagnieën. Elke teut was jarenlang leerling geweest voordat hij zelfstandig op stap mocht. Iets wat niet zonder gevaar was. Je kon immers beroofd of vermoord worden. Reden voor de teut om een staf met eventueel een mes erin te dragen. En iedere winter kwamen ze terug naar de Kempen waar zij hun gezin hadden en een hechte gemeenschap vormden. Meer over teuten op:
|