Guerillaoorlog na politionele actie
Na de eerste poltionele actie in 1947 was er officieel een staakt het vuren na internationale druk. In werkelijkheid ging de oorlog door, de Indonesiërs begonnen een guerilla en de Nederlanders grepen hard in. Met Bromlewe en Sukotjo.
Bron: De Oorlog, deel 8 (2 min. 43 sec.)
Media:
-
Guerillaoorlog na politionele actieNa de eerste poltionele actie in 1947 was er officieel een staakt het vuren na internationale druk. In werkelijkheid ging de oorlog door, de Indonesiërs begonnen een guerilla en de Nederlanders grepen hard in. Met Bromlewe en Sukotjo.Bron: De Oorlog, deel 8 (2 min. 43 sec.)Onze jongens in IndiëDe Regeringsvoorlichtingsdienst maakte een vrolijke film met een boodschap voor het thuisfront over het dagelijkse wel en wee van 'onze jongens' die hun plicht doen in Indonesië.Bron: De Oorlog, deel 8 (1 min. 6 sec.)
Guerillaoorlog
In 1947 laaide de strijd overal in Indonesië op. Het werd steeds meer een guerillaoorlog, waarin de Indonesiërs steeds gemotiveerder raakten naarmate de onafhankelijkheid meer binnen bereik leek te komen.
Nederlanders werden ronduit gehaat. Dat geeft ook de zeer gematigde Indonesische ex-generaal T. B. Simatupang toe in zijn memoires. Hij verwijst naar de militair strateeg Von Clausewitz, die erop gewezen heeft dat bij het gewone volk en bij soldaten in de oorlog gevoelens van diepgewortelde haat en vijandschap domineren als een soort 'blinder Naturtrieb' [??]. Simatupang vervolgt:
‘Maar ik besefte ook dat ik niet vrij was van dat element van blinder Naturtrieb, het element van haat en vijandschap jegens de Nederlanders, waarvan ons volk en leger in die tijd doortrokken was.'
En aan de andere kant precies hetzelfde beeld: de oorlog was gruwelijk, en vrijwel niemand ontkwam daaraan. G.J. Schüssler, destijds onderofficier, later wegens zijn dapperheid in de strijd onderscheiden met de Militaire Willemsorde, zei het in een terugblik zo:
‘Het was een pure oorlog, een smerige guerrilla. Daar is niets verheffends aan. Wij kwamen nietsvermoedend in Indië aan. Enthousiast waren we. Orde en vrede brengen. Ik vond het prachtig, een avontuur.
Wisten wij veel. We wisten wel dat we er niet kwamen om het verkeer te regelen. We waren tenslotte opgeleid om te doden.’
In het veld werd de oorlog in 1949 nóg feller gevoerd. De guerillatactiek van het republikeinse leger kostte honderden slachtoffers.
Niet alleen op Nederlandse soldaten, maar ook op pro-Nederlandse bestuursambtenaren werden aanslagen gepleegd. De harde reacties van de kant van het Nederlandse leger leidden alleen maar tot verbittering. TNI-soldaat Esmet Sapari herinnert zich:
‘Rijstmagazijnen in de kampong werden in brand gestoken. En dat betekende niet alleen lijden voor de guerrillastrijders, maar ook voor het volk. Want per slot van rekening leefden wij, de guerrillastrijders, van het volk.
Ze hebben natuurlijk tot doel gehad dat wanneer ze de rijstvoorraden verbrandden, de guerrillastrijders niet met voedsel bevoorraad konden worden.
Maar ze vergaten dat met deze terreur tegen het volk de haat van het volk terugkregen. Dus niet alleen wij konden geen voedsel krijgen, maar het volk ook niet. Zodoende koos het volk sterker onze kant.’
Bronnen:
*T.B. Simatupang, 'Het laatste jaar van de Indonesische vrijheidsstrijd 1948-1949' (Kampen, 1985)
*Chris van Esterik en Kees van Twist, 'Daar werd iets grootsch verricht of hoe het Koninkrijk der Nederlanden zijn grootste kolonie verloor' (Weesp, 1980)
*Petra Groen, 'Marsroutes en dwaalsporen, Het Nederlands militaire-strategisch beleid in Indonesië, 1945-1950' (Den Haag, 1991)