In de middag twee gesprekken. De eerste met meneer Kian Wie Thee, Chinese Indonesiër, econoom, en vooral heel aardig. Ik heb voor een aflevering van Andere Tijden al eerder contact met hem gehad, maar bezoek hem nu voor het eerst thuis. ‘Mijn kleine huisje’, zoals hij het noemt ligt in een redelijk rustig buurtje.
Het eerste wat meneer Thee mij laat zien is een schoolfoto, op de achterzijde de datum: 4 oktober 1941. Hij is zes, staat linksboven. De meeste andere jongetjes zijn blank. Het is een Europese school, waar hij als Chinese jongen toch op kon omdat zijn eigen vader onderwijzer was.
Toen de Japanners binnenvielen hield de school op te bestaan. Zijn Nederlandse klasgenoten verdwenen, hij heeft ze nooit meer terug gezien. Achteraf gezien zijn die vermoedelijk met hun moeders naar het interneringskamp Tjideng gegaan.
Voor de kleine Wie was dat veel te ver weg. Hij bleef op straat wel spelen met de vriendjes die hoorden bij de ‘buitenkampers’, Indo’s en Ambonezen. Ze gingen vaak kijken bij het Japanse kampement aan het eind van de straat.
En ze probeerden het sumo-worstelen dat ze daar zagen na te doen, of de zwaardgevechten. Meneer Thee vertelt en ik zie het voor me, vrolijke jongetjes van 7 jaar. Echt honger heeft hij niet geleden, zegt hij, in zijn herinnering is het een veilige tijd.
Het tweede gesprek is met een Nederlander die Indonesiër is geworden. Jacob Vredenbregt, 82 jaar, cultureel antropoloog, schrijver, kunstverzamelaar. Een aparte man, zo is mij van diverse kanten gezegd. We hebben nooit eerder contact gehad, maar toen ik hem gisteren belde, was hij heel hartelijk en mocht ik direct langskomen.
Ik ben benieuwd naar zijn verhaal. Hij heeft als Nederlandse jongen ondergedoken gezeten, meegedaan in het verzet en zich na de Duitse capitulatie aangemeld als OVW’er, oorlogsvrijwilliger, om te vechten tegen Japan. Dat hoefde na 15 augustus 1945 niet meer.
Vredenbregt kwam toch in Indonesië terecht omdat hij ook zijn dienstplicht moest vervullen. In een oorlog waarvoor hij zich helemaal niet had gemeld, de verontwaardiging klinkt nog steeds door als hij er over praat.
Als marinier werd hij eerst in Surabaya gestationeerd, daarna werd het patrouilleren op Oost-Java. Daar liep hij in een hinderlaag, raakte zwaar gewond, kwam als gevangene in het ziekenhuis in Malang, toen Republikeins gebied. Mede daardoor kreeg hij begrip voor de Indonesische kant.
Er valt veel te vertellen – ook over zijn latere leven in Indonesië, waar hij vanaf 1963 bijna permanent woont. Maar dat is voor een andere keer, spreken we af, net als het bekijken van alle kunst. Een fascinerende man, dat is hij.
Morgen naar Sumatra. Op zoek naar koloniale villa’s en interneringskampen. Ik ben er nooit geweest. Spannend dus.
Gerda Jansen Hendriks