De dag begint bij Rosihan Anwar. ‘Republikeins journalist’, zoals hij verschillende keren over zichzelf zegt. Hij is nu 86, maar vertelt nog altijd goedvol over het begin van zijn loopbaan. Die dankt hij indirect aan de Japanners.
Anwar woonde in Djocja toen de Japanners Java binnenvielen. Het contact met zijn vader, die voor het Nederlands bestuur op Sumatra werkte, werd verbroken.
De jonge Anwar moest op zoek naar werk. Hij ging naar Jakarta en kwam via een vriend terecht bij de ‘Asia Raya’ ofwel ‘Groot Azië’. Het was de enige Indonesische krant die onder Japans gezag kon worden gepubliceerd.
Anwar werd als snel politiek verslaggever en had goede contacten met Soekarno en Hatta. Hij reisde ook rond op Java, zag de honger, wist van de ellende van de romusha’s, de arbeiders die de Japanners ronselden. Maar in de krant daarover schrijven, dat kon absoluut niet.
De Japanse censuur was streng en elk stuk werd vooraf beoordeeld. Zelf het uitroepen van de onafhankelijkheid, op 17 augustus 1945, mocht niet in de krant. Japan had al gecapituleerd, maar het geallieerde opperbevel had de Japanners in Indonesië gevraagd nog de orde te handhaven. En de censor bleef die eerste dagen gewoon doorgaan met zijn werk.
Toch vind Anwar dat ‘Asia Raya’ wel een functie had. Het hielp mee om het nationale gevoel bij jonge Indonesiërs op te roepen en het bevorderde de kennis van het Bahasa Indonesia.
In de koloniale tijd was Nederlands de voertaal van de elite. Dat verdween met de oorlog voorgoed. Voor Anwar betekende het ook een nieuw zelfbewustzijn.
Op zijn Nederlandse middelbare schoolopleiding was er altijd die superioriteit van de blanken. Vaak subtiel, maar het was er. Zo wilde de directeur -Anwar weet de naam nog: meneer Snijders- niet geloven dat hij zo goed een opstel kon schrijven.
Het moest hem door iemand anders zijn voorgezegd, het was onmogelijk dat een Indonesische jongen dat kon. Later die dag zal ik nog zo’n voorbeeld horen.
Gerda Jansen Hendriks