De ochtend begint nog in Jakarta met het regelen van de nodige formaliteiten. Ik ontmoet de secretaris-generaal van het ministerie van Cultuur en Toerisme. Handjes schudden, een klein informatief gesprekje.
Hij is op de hoogte van politieke ontwikkelingen in Nederland en toont zich bezorgd. Ik ook. Dan vertrekt hij weer en krijg ik te maken met Roosana Sipasulta, één van zijn ambtenaren.
Zij zal ons tijdens het filmen begeleiden, een verplichting die tamelijk ouderwets aandoet. Het houdt mensen aan het werk, hou ik mezelf voor.
De vader van Roosana is uit Atjeh, haar moeder komt van Ambon. Een fraai voorbeeld van de mix die Indonesië is. Zij heeft ook de diverse ‘surats’, de vergunningen die we nodig hebben om her en der te filmen. Veel stempels er op.
Terug in het hotel speelt een driemansorkestje in de lobby Indonesische salonmuziek. Zoiets als de Blue Diamonds uit de jaren zestig. De secretaris-generaal luisterde daar als puber vaak naar, zo vertelde hij.
Er is een plan om in de lobby op de laptop nog wat archief te bekijken – dat doen we nu maar op de kamer. Ik wil de jongens nog graag het o zo fraaie legerverslag van de eerste politionele actie laten zien. Zie mijn weblogbericht van 20 januari.
We concluderen dat je als argeloze Nederlandse bioscoopbezoeker in 1947 toch wel moest geloven dat we daar in Indonesië goed werk deden. Het is mooi om daar straks contrasterende verhalen tegenover te stellen.
Tegen vier uur komt er een SMS binnen van Atik, onze Indonesische collega die alles regelt: jullie vlucht naar Surabaya van 19.00 uur is ruim anderhalf uur verlaat – als je nu direct naar het vliegveld gaat kan je nog op de wachtlijst voor de vlucht van 18.00 uur.
We halen het. En zitten nu dus in Oost-Java. Morgen begint het filmen. Spannend.
Gerda Jansen Hendriks