Ervaringen dwangarbeiders
Een half miljoen Nederlanders hebben in Duitsland gewerkt, sommige vrijwillig en vele anderen gedwongen. Hun ervaringen verschillen sterk.
Bron: De Oorlog, deel 4 (40 sec.)
Media:
-
Ervaringen dwangarbeidersEen half miljoen Nederlanders hebben in Duitsland gewerkt, sommige vrijwillig en vele anderen gedwongen. Hun ervaringen verschillen sterk.Bron: De Oorlog, deel 4 (40 sec.)Dwangarbeider KossmannErnst Kossmann kwam als dwangarbeider eerst in de buurt van Straatsburg te werken en probeerde er wat van te maken. In een brief beschrijft hij hoe hij er naar de opera ging.Bron: De Oorlog, deel 4 (44 sec.)
Belevenissen van dwangarbeiders
Er zijn duizenden verhalen over wat ze hebben meegemaakt. Veel staan er in het boek van Karel Volder, ‘Van Riga tot Rheinfelden’, meer dan 900 bladzijden vol wederwaardigheden van Nederlandse mannen in Duitsland.
Soms zaten ze met een groep bij elkaar, en haalden ze geintjes uit met elkaar, als een schoolklas in een jeugdherberg:‘Als je toevallig eens een keer laat thuis kwam vond je je bed veranderd in een uitdragerij en had je een half uur nodig om alle potten, pannen, koffers, bankjes, schoenen, kleren enz. van je bed te halen en als je dan eindelijk dacht dat je klaar was en in je bed stapte, bleek onder daverend gelach dat er als verrassing onder de dekens nog een paar zware stenen lagen.’
Maar de mannen maakten ook dingen mee die ze hun leven lang zouden meedragen, en vaak in nachtmerries zouden terugzien. Zoals de verschrikkingen van de bombardementen op de Duitse steden. Het relaas van een man die in de Berlijnse wijk Stettin in een schuilkelder zat:
‘Een bommentapijt: brand- en brisantprojectielen annex luchtmijnen werd in de late avonduren over ons uitgestrooid. Gezeten tussen biertonnen en moffen hebben wij een spektakel - donderend geraas, schuddende muren en angstige kreten rondom ons - ineengedoken ervaren: “Dit is het einde”.
Met geen pen te beschrijven was wat we ná het veilig-signaal buiten de schuilkelder hebben waargenomen. De hel was opengebarsten, een orkaan raasde door de straten, links en rechts brandende huizenblokken, bomtrechters, rennende vrouwen met kinderen, bejaarden, karren meeslepend, eenieder de ogen beschermend voor rondvliegend vuur.’
Die ervaring komt steeds terug: mensen die in de schuilkelders doodsbang zijn geweest dat hun laatste uur geslagen had, en die dan weer boven komen en zien wat de bommen uit de geallieerde vliegtuigen hebben aangericht.
Een jonge sportverslaggever meldt dat ook in het boek van Volder, hij was bij een bombardement ingesloten geweest in een puinhoop maar omdat iemand met een houweel een gat in een muur had gehakt kon hij weer buiten komen:
‘We stonden in een onvoorstelbare ruïne. Er was niets meer heel. Er stond geen muur meer overeind. Om ons heen de ene brand na de andere. Kruipend over de ruïne bereikten we een grote poort of iets wat daar op leek.
De poort lag half in elkaar, maar we konden erdoor en stonden eindelijk op straat. Het was verschrikkelijk. Er was geen onderscheid meer tussen de ruïnes en de straat, alleen aan de uitgebrande tramwagens kon ik zien wat eens straat was.’
Bron:
*Karel Volder, 'Van Riga tot Rheinfelden' (Amsterdam, 1996)