Nederlands-Indië voor de oorlog
Nederland zit vlak voor de oorlog al 350 jaar in Nederlands-Indië en heeft vanaf begin 20ste eeuw de bestuurlijke en economische macht in deze enorme kolonie.
Bron: Ongebruikt materiaal uit De Oorlog afl. 7 (2 min. 2 sec.)
Media:
Rangen en standen
Indeling naar landaard, segregatie en apartheid
Nederlands-Indië maakte een duidelijk onderscheid tussen bevolkingsgroepen. Sommigen (zoals socioloog Van Doorn) spreken van segregatie, anderen zeggen gewoon: apartheid. De formele aanduiding in het jargon van het Binnenlands Bestuurs was: ‘indeling naar landaard’.
De wet onderscheidde Europeanen, inlanders en ‘vreemde oosterlingen’ (voornamelijk Chinezen en Arabieren). Er waren twee uiteenlopende redenen om het systeem van rangen en standen niet te veranderen. Indië had een zeer pluriforme bevolking: iedere groep had zijn eigen adat, zijn eigen stelsel van sociale leefregels, omgangsnormen en traditionele gebruiken. De meer progressief denkende bestuurders, de ‘ethici’, wilden die adat in stand houden omdat ze vernietiging ervan een onwenselijke europeanisering vonden. De veelvormige inheemse cultuur en haar instituties dienden geëerbiedigd te worden. De conservatieven in het binnenlands bestuur steunden dat beleid ook, maar met een ander motief: de ervaring had geleerd dat dit systeem de economische gang van zaken in Indië weinig in de weg legde.
Van Doorn beklemtoont dat deze politiek niet berustte op discriminatie of racisme, maar ‘logisch voortvloeide uit het aloude bestuurlijke principe dat de diverse bevolkingsgroepen hun eigen hoofden gunde en hun gebruiken en instellingen’.
Er was één groep die buiten het inlandse adatsysteem viel en zijn eigen ‘Europese adat’ diende te gehoorzamen. Dat waren de Nederlanders en de Indische Nederlanders.
De Wet houdende regeling van het Onderdaanschap uit 1910 zonderde deze laatstgenoemde groep uit van de status van de inlander, die werd omschreven als ‘Nederlandsch onderdaan, geen Nederlander zijnde’. De bevolkingsgroepen leefden los van elkaar. De Indonesische nationalistenleider Soekarno schreef daarover in de jaren dertig:
‘De blanke heeft in ons land zich zorgvuldig geïsoleerd. Hij heeft zich afgesloten van alles wat niet blank is; hij wijst iedere benadering van onze kant af. Hij heeft zich een samenleving opgebouwd, waarin hij geen contactpunten heeft met de inlander.’
Die Indische variant van de apartheid deed zich in velerlei vormen voor: in aparte scholen, in segregatie in villawijken voor Europeanen en kampongs voor inlanders; in aparte sportclubs en zelfs in afzonderlijke sociëteiten.
En ook in de leiding van het land. Zo bestond het bestuur uit het blanke Binnenlands Bestuur met de resident als centrale lokale figuur en het inheemse Inlands Bestuur, het Pamong Pradja met de regent als lokale machthebber. Een bruine resident was even ondenkbaar als een blanke regent. In de rechtspraak bestonden allerlei verschillen tussen blanke en inheemse rechtspleging.
Bron:
*J.A.A. van Doorn, 'De laatste eeuw van Indië' (Amsterdam, 1994)