7 - Oorlog in Indië


Kamp Boven-Digoel

De Nederlands-Indische regering richtte een kamp in op een terrein in het zuiden van Nieuw Guinea, bij het dorpje Boven-Digoel. Daar werden tegenstanders van de Nederlandse overheersing, nationalisten en communisten, opgesloten door middel van een 'interneringsbesluit'.
De omstandigheden waren er ongelooflijk zwaar. De gevangenen waren er geïsoleerd in hun cel, hadden niets te doen, geen onderling contact, geen afleiding, in een verzengend klimaat, zonder uitzondering lijdend aan malaria, omringd door alleen de geluiden van het oerwoud.

Ze werden er murw gemaakt en wilden nog maar één ding: weg uit Boven Digoel. Ook uit Boven-Digoel zijn ontvluchtingen voorgekomen, maar er is er nooit een gelukt. Het kamp was omgeven door Papoea-stammen, die geen genade kenden voor blanken.

Wie uit Boven-Digoel wegvluchtte had twee mogelijkheden: omkomen in het oerwoud of in handen vallen van koppensnellende Papoea’s.

Boven-Digoel was in Nederlands-Indië en ook in Nederland geen geheim. Bijna elke maand was er wel iets over te doen. Voortdurend informeerden leden van de Tweede Kamer naar de gebeurtenissen.

Daarbij werd het verbanningsoord geregeld omschreven als een concentratiekamp. Er mochten geregeld journalisten op bezoek, die dan lang niet alles te zien en lang niet iedereen te spreken kregen.

In 1934 stuurde de Nederlands-Indische regering twee vooraanstaande nationalisten naar het helse oord in Nieuw Guinea, Mohammed Hatta en Soetan Sjahrir.

Het effect van hun gevangenschap was niet bepaald wat de regering bedoeld had. Ze kwamen strijdbaarder dan ooit uit Boven-Digoel terug. Ook nationalist Abdul Chalid Salim zat in het kamp en heeft het uitgebreid beschreven.